Ik denk dat er toen wat bij me knapte. Op twitter verscheen een bericht over een zwarte man die vermoord zou zijn door een agent. Er zat een video bij met de waarschuwing dat het om expliciete beelden zou gaan. Ik had er misschien beter niet naar kunnen kijken. Maar via de link die ik aanklikte verscheen een video waar een agent meer dan 8 minuten lang de adem van George Floyd ontnam, tot overlijden aan toe. Ik werd er letterlijk kotsmisselijk van. Ik kon er niet van slapen. En de beelden speelden nog dagenlang door m’n hoofd.
Het maakt me niet uit wat George wel of niet allemaal gedaan of gebruikt had en waarom de agent allemaal precies deed wat hij deed. Volgens mij willen we een wereld waar we elkaar hoe dan ook op z’n minst ademruimte geven – letterlijk en figuurlijk.
Twee maanden later zag ik de film Hors Normes gebaseerd op het werk van een jood en een moslim, Bruno en Malik, die opvang bieden aan kinderen met zwaar autisme. Zij zien het als hun taak en roeping om deze kinderen, samen met hangjongeren van straat, niet slechts ademruimte te bieden, en ze maar gewoon ergens weg te laten kwijnen, maar om veel verder te gaan: ieder mens heeft toch zeker ook ruimte te nodig om zich in relatie tot anderen te kunnen ontplooien.
Ook deze beelden speelden nog dagenlang door m’n hoofd. En de soundtrack vergezelde mij op de fiets (zie de trailer hieronder voor een indruk).
Ademruimte is slechts de meest basale basis. Je kunnen ontwikkelen en ontplooien in het leven, dat is de buitengewone bestemming van ieder mens. Dit gaat ons echter enkel en alleen lukken als we leren samenleven. En zo blijkt, dat is nog een hele kunst.
Ik las voor de vorige spelregel (accepteer het aanbod) het boekje ‘Het leven als kunstwerk’ van Joep Dohmen. Daarin schrijft Dohmen dat levenskunst samenlevingskunst is. Zoals Socrates schreef: ‘Als iedereen naar behoren voor zichzelf zou zorgen, zou de polis goed functioneren.’ Of Jezus predikte: ‘…heb je naaste lief als jezelf’. Een goede samenleving resulteert, net als bij een jazzband of een improvisatiegezelschap, uit de geslaagde interactie van de deelnemers. Authentieke levenskunst is per se sociaal.
Dit is bij me blijven hangen en dus schrijf ik voor deze huidige spelregel – laat de ander stralen – een blog over samenlevingskunst.
Misschien lijkt een samenlevingskunst in onze huidige gepolariseerde en gefragmenteerde wereld echter wel onbegonnen werk voor je? De regisseur Steven Spielberg maakte een jaar geleden niet voor niks een serie over waarom we er toe komen om elkaar te haten (zie hier een gesprek erover met Rutger Bregman die juist een boek schreef over waarom de meeste mensen deugen). We lijken alleen de mensen leuk te vinden die op ons lijken en er is teveel afstand (fysiek of in ons hoofd) om elkaar volwaardig te kunnen respecteren, laat staan waarderen.
Spielberg zag het als zijn plicht om hierover een documentaire serie te maken. Want is haat niet nu eenmaal het ‘nieuwe normaal’ in onze gepolariseerde samenleving? Absoluut niet, volgens Spielberg, die haat ziet het als het ‘constante abnormale’. Dat wat we nu juist met elkaar moeten zien te doorbreken. Het zit echter heel subtiel, doch niet minder krachtig, diep in onze relaties en interacties verweven.
Volgens Dr. James Doty, professor aan Stanford University, leven we bijvoorbeeld voortdurend in opperste staat van paraatheid, in de zogeheten ’threat-mode’. Door onze gestreste ‘on-the-go’ levensstijl hebben we helemaal geen ruimte meer voor compassie. Maar volgens Dr. Doty zijn het juist vriendelijkheid en gastvrijheid die ons uit die ‘gevaren-modus’ kunnen halen, terug in onze normale ruststand. Dit maakt niet alleen ruimte voor solidariteit, maar leidt ook tot een betere gezondheid – een natuurlijke integriteit tussen lichaam, ziel en geest.
En afgelopen zomer zei psychiater Paul Verhaeghe hier ook raken dingen over in een interview in de Trouw. Verhaeghe spreekt over toenemende angst en onzekerheid in de samenleving:
“Je zag het de afgelopen jaren terug in het gedrag van mensen die, vaak zonder dat ze het doorhebben, overal op hun hoede zijn. Op hun werk, in het verkeer. En dat is ook weer niet zo gek als je bedenkt dat wij als kind al geleerd hebben dat we voortdurend met anderen in competitie zijn. Dat is de basis van ons huidige neoliberale economische model. Maar omdat onze wezenlijke aard anders is, en meer gericht op samenwerken, roept dat spanning en verwarring op.”
Wat we nodig hebben volgens Verhaeghe is een nieuw soort horizontaal leiderschap dat mensen stimuleert om samen naar een gemeenschappelijk doel te werken, dat gemeenschap creëert. Mensen zijn nu ondergeschikt gemaakt aan groei van de economie. Dat leidt tot concurrentie en wantrouwen. Terwijl bij de horizontale benadering, met meer oog voor de ontwikkeling van mensen, wederkerigheid, vertrouwen en duurzaamheid, juist ook de economie zal gaan floreren, gelijk met de bloei van de mens.
Verhaeghe vertelt over zijn veranderde mensvisie:
“De belangrijkste wijziging in mijn visie op de mens is afstand nemen van het idee dat een mens een individu is. De laatste tien jaar ben ik tot de vaststelling gekomen dat dat een van de grootste misvattingen is. Wij zijn uitdrukkelijk sociale wezens. En alles wat wij doen, is in verhouding tot anderen. Een sociaal-culturele omgeving die ons allemaal op onszelf teruggooit als concullega’s, als zzp’ers, dat is echt geen goed idee.”
Alles wat de mens doet heeft te maken met de ander. En mocht je pessimistisch zijn (geworden) over onze huidige situatie. Mocht je je geloof in de mensheid zijn verloren. Laat je dan bemoedigen door E.B. White, gevierd schrijver en essayist, die een brief schreef aan een man die alle hoop had opgegeven:
Dear Mr. Nadeau:
As long as there is one upright man, as long as there is one compassionate woman, the contagion may spread and the scene is not desolate. Hope is the thing that is left to us, in a bad time. I shall get up Sunday morning and wind the clock, as a contribution to order and steadfastness.
Sailors have an expression about the weather: they say, the weather is a great bluffer. I guess the same is true of our human society — things can look dark, then a break shows in the clouds, and all is changed, sometimes rather suddenly. It is quite obvious that the human race has made a queer mess of life on this planet. But as a people we probably harbor seeds of goodness that have lain for a long time waiting to sprout when the conditions are right. Man’s curiosity, his relentlessness, his inventiveness, his ingenuity have led him into deep trouble. We can only hope that these same traits will enable him to claw his way out.
Hang on to your hat. Hang on to your hope. And wind the clock, for tomorrow is another day.
Sincerely,
E. B. White
We zitten allemaal in datzelfde schuitje met elkaar. En het is alle hens aan dek, letterlijk, alle handen zijn nodig. Dit is niet het moment om in je eentje de held te gaan spelen. Het gaat er nu niet om wie de touwtjes in handen heeft, als iedereen maar volop in beweging komt. Alleen zo voorkomen we dat we aan lager wal raken. We hebben het nodig dat we elkaar, net als improvisators op de toneelvloer, gewoon in het dagelijks leven honderd procent steunen. We moeten er weer van op aan kunnen dat wanneer we niet weten wat te doen, er iemand komt om te helpen. Dat we elkaar weer aan elkaar toe kunnen vertrouwen en samen de sterren van de hemel leven. Daar kunnen we op varen.
Laten we proberen om net als Bruno, als een ware improvisator, dat wat onbegonnen lijkt opnieuw onbevangen aan te gaan. In zijn eigen regelmatig terugkerende woorden in de film Hors Normes: ‘ik bedenk wel iets.’
Wat als je, zoals de filosoof John Rawls ons aanmoedigt, een gedachte-experiment zou aangaan waarbij je jezelf even bedekt onder een sluier van onwetendheid, waardoor je even geen benul hebt van wie je mogelijk zou kunnen zijn: of je arm of rijk bent, man of vrouw, slim of dom, kerngezond of gehandicapt, mooi of lelijk, etcetera. Bedenk je dan wat nodig zou moeten zijn om tot een rechtvaardige samenleving te komen waar iedereen niet alleen ademruimte heeft, maar ook de ruimte om tot ontplooiing te kunnen komen?
Als ik sluier lees, dan moet ik denken aan een bruiloft. En volgens mij laat de comedian Taylor Tomlinson precies zien wat we niet moeten willen.
In de humoristische beschrijving van Tomlinson lijkt ons samenleven, getrouwd of niet, op een contract. Een goedkope transactie, in plaats van een relatie. Gericht op jezelf. Maar wat we nodig hebben is volgens mij een verbond in plaats van een contract. Gericht op elkaar. Een verbond gaat over werkelijk (ver)trouwen. Een contract gaat slechts over wat het je oplevert. Een verbond gaat over hoe het je vormt. Het diepere idee van een verbond is dat het mensen verbindt. In zorg en verantwoordelijkheid.
Bij komen er uit het gedachte-experiment daarom drie fundamentele stappen naar boven, die ons zouden kunnen helpen om ons de kunst tot samenleven eigen te maken: 1) alleen durven staan, 2) elkaar binnen laten komen en 3) samen leren leven. Je zou ook kunnen zeggen dat we drie waarden voor ogen zouden moeten houden om tot een rechtvaardige samenleving te kunnen komen: integriteit, gastvrijheid en solidariteit.
Alleen durven staan
Rainer Maria Rilke schrijft in zijn Letters to a Young Poet:
‘We are solitary. It is possible to deceive yourself and act as if it were not the case … How much better … to take it as our starting-point.’
Voor Rilke was alleen durven staan, en letterlijk alleen durven zijn, dé poging om te ontsnappen aan twee angstaanjagende lotgevallen: enerzijds dat er niks van hem zou komen en anderzijds dat hij toe zou geven aan het veilige maar verdovende comfort van conventie. Het startpunt en de weg vooruit was het vermogen om met jezelf te kunnen zijn, dit uit te zitten en er de vruchten van te plukken. Dat zou niet alleen beter zijn voor jezelf, maar ook voor de wereld. Zoals ook de filosoof Blaise Pascal al in de 17e eeuw opmerkte: ‘All of humanity’s problems stem from man’s inability to sit quietly in a room alone.’
Eenzaamheid was de ruimte die Rilke zocht om een eigen identiteit te kunnen vormen, vrij van de stemmen van familie en conventie om hem heen. Eenzaamheid is als de alambiek van persoonlijkheid, zoals de alchemisten misschien gezegd zouden hebben. Maar binnen stappen in die wereld waar je leer om werkelijk alleen te durven staan, dat is niet voor de fainthearted. De ruimte wordt bewaakt door droefheid, angst, twijfel, voorgevoelens van de dood en depressie. Rilke’s simpele suggestie is dat als je werkelijk kunst wilt maken van je werk, je bestaan, je leven, ons samenleven, je deze gevoelens niet moet ontwijken, maar moet opzoeken. Je zult ermee aan de slag moeten, serieus en gedisciplineerd. Je zult ze moeten leren liefhebben. Zoals de draak in oude sprookjes die, met dat we aandachtig naderen, geen draak blijkt te zijn, maar een hulpeloze prinses.
Het is niet voor niks dat rabbi en familietherapeut Edwin Friedman in A Failure of Nerve de moed en standvastigheid benadrukt die ervoor nodig is om een volwassen mens te worden die alleen durft te staan onder druk van anderen – dat wat Friedman ‘self-differentiated’ noemt. Dit boek is op dit moment mijn absolute aanrader aan iedereen die serieus aan de slag wil met zijn of haar relaties in welke context (gezin, werk, politiek, therapie, kerk, etc.) dan ook. Het is onmogelijk om het boek echt goed recht te doen in deze blog (ook al is het een long-read), maar een paar dingen wil ik eruit lichten, ter leering ende vermaeck.
In het kort: we maken er een zooitje van met elkaar. En we zitten op een eindeloze loopband van harder ons best doen. Altijd op zoek naar de beste antwoorden in plaats van de juiste vragen. Voortdurend in de knoop met valse tegenstellingen. Wat we nodig hebben is een vernieuwd gevoel voor avontuur, waarbij fouten gemaakt mogen worden; een beter besef van het belang van serendipiteit; en doorzettingsvermogen in het overwinnen van denkbeeldige barrières. De grootste barrières in onze tijd zijn: het idee dat data belangrijker is dan daadkracht; dat meevoelen met anderen hen helpt te groeien of verantwoording te nemen; dat zelfzucht een groter gevaar is dan het verlies van integriteit omdat er totaal geen zelf meer is.
Met name die laatste barrière is interessant als het gaat om alleen durven staan. Friedman beschrijft hoe het hele idee van een ‘zelf’ (mogelijk ontstaan rond 1570 ten tijde van de Reformatie) ontzettend ambigue en ambivalent is. Het wordt zowel reflexief (bijv. zelfverdediging), als positief (bijv. zelfbeheersing) en negatief (bijv. zelfgericht) gebruikt in onze taal. Daarnaast lijkt de waarde om eenheid met anderen te zoeken groter (mogelijk natuurlijker) dan de waarde van onze individualiteit. We moeten dus juist extra ons best doen om niet ons zelf kwijt te raken.
Uiteindelijk is het de sleutel om ook de barrières (van data en empathie) te kunnen overbruggen en de enige manier om tot een samenlevingskunst te komen: ‘It is only when we value self that we can prevent it from being eroded by the chronic anxiety of a society in regression.’ Friedman nodigt daarom uit om het levenslange (emotionele) proces van (zelf)differentiatie (wat iets anders is dan individuatie, autonomie of onafhankelijkheid) aan te gaan om zo de kern van ons bestaan, onze integriteit, te kunnen behouden.
Friedman komt uiteindelijk met vijf kwaliteiten die we nodig hebben om alleen te durven staan:
- het vermogen om buiten het emotionele klimaat van de dag te stappen. Visie is niet alleen een beeld in je hoofd. Het is het emotionele vermogen om zaken anders te kunnen zien en het effect daarvan op ons functioneren.
- de bereidheid om kwetsbaar tevoorschijn te komen. Een van de grote belemmeringen van de vruchten van ons voorstellingsvermogen is de angst om alleen te staan en op te vallen. Meer nog dan de angst voor kritiek is dit de vrees om alleen te zijn. De kunst is om hier niet bang voor te zijn, maar dit te leren liefhebben.
- doorzettingsvermogen in aanwezigheid van weerstand en afwijzing. Om te slagen in nieuwe avonturen heb je meedogenloze volharding nodig. Niemand heeft de slavernij afgeschaft met slavenhouders die hen toejuichten. En iedereen kent dat stemmetje van binnen: ‘Hoe kan jij het nou bij het rechte eind hebben en de rest allemaal gek zijn?’
- uithoudingsvermogen met sabotage onderweg. Geen goede daad blijft ongestraft. Een grote moeilijkheid is dat je misschien onderweg gaat samen met anderen vol goede moed. En anderen hun lef verliezen. Muiterij komt niet van buiten, maar veelal van vrienden.
- eigenwijs en meedogenloos zijn. Tenminste in de ogen van anderen. Laat relaties niet zomaar in de weg staan van het doel. Het gaat er niet om dat je anderen gebruikt of manipuleert. Maar wanneer je moet kiezen blijf dan bij je verhaal en zoek niet naar ’team-building’, consensus of kameraadschap.
‘To be nobody-but-yourself — in a world which is doing its best, night and day, to make you everybody else — means to fight the hardest battle which any human being can fight…’
E.E. Cummings
Integriteit is de sleutel voor Friedman. Ik sluit me daarbij aan en denk dat integriteit de manier is om met meer creativiteit en effectiviteit richting het volle leven te bewegen. En dat niet alleen, maar ook samen met anderen. Daar heb je karakter voor nodig en dat betekent: dat je doet wat je zegt dat je gaat doen, wanneer je hebt gezegd dat je het gaat doen, op de manier zoals het gedaan zou moeten worden.
Trouw blijven aan je karakter is echter niet hetzelfde als moedwillig ‘de ander(en)’ links laten liggen. Ook Friedman betoogt dat de ware kunst ligt in het spanningsveld weten te bewaren tussen samen zijn en alleen staan, het vermogen om verbinding te bewaren én integriteit te behouden met wat Friedman een non-anxious presence noemt. Beter nog: juist door integriteit kan ruimte en verbinding ontstaan met anderen.
Wat alleen durven staan dus niet betekent is, ten eerste, dat dit ten koste zou gaan van anderen. Het zou juist ook anderen moeten aanmoedigen om te gaan stralen op hun eigen manier. Zo zou bijvoorbeeld een volwassen gedifferentieerde politicus juist door zijn of haar aanwezigheid zorgen voor een gemeenschap waarin ook anderen zich weten te differentiëren en tot bloei kunnen komen. Reflecteer bijvoorbeeld eens op deze illustratie van Ricky Gervais:
Ten tweede komen we juist pas werkelijk in contact met ons zelf dóór anderen. Hierin heeft een van de grondleggers van theaterimprovisatie, Viola Spolin, een waardevolle bijdrage te leveren. De spelmethode van Spolin (ondersteunt door de theorie van Ervin Goffman), waarbij aandacht op de ander een grote rol speelt, maakt juist dat ons ware zelf tevoorschijn kan komen. Onderzoeker van Spolin’s werk, Ellen Veenstra, schrijft het volgende over het resultaat van Spolin’s methode:
‘There is an explosion that occurs in the heart of each improviser and he or she is in touch with the true nature of his or her own heart, the hearts of the fellow players, and perhaps the heart of God himself or herself.’
Dat zijn grote woorden. Maar wat Spolin bereikt in haar werk met spelers is dat: ’through spontaneity we are re-formed into ourselves’. Wat haar betreft gaat het leerproces ook door in ons dagelijks leven, we zouden dezelfde principes moeten belichamen op de vloer én daarbuiten. Door naar buiten gericht te leven, met aandacht voor anderen om je heen, maakt je brein, volgens neurowetenschappers als Antonio Damasio, andere verbindingen en ontstaat er juist paradoxaal genoeg meer ruimte voor je ware zelf om intuïtief en creatief naar voren te komen.
Deze ‘onbevangen zelf’ is waar Spolin naar op zoek was. Iemand die de Britse schrijver C.S. Lewis zou omschrijven als: ‘a cheerful, intelligent chap who took a real interest in what you said to him. If you do dislike him it will be because you feel a little envious of anyone who seems to enjoy life so easily. He will not be thinking about humility: he will not be thinking about himself at all.’ En dit is niet alleen relevant voor improvisatie. Dit gaat over onze zoektocht naar het volle leven en de kunst van samenleven.
Toen ik een aantal jaar geleden ‘Stoner’ las van John Williams, werd ik gegrepen door de hoofdpersoon, William Stoner, wiens leven zo leeg en betekenisloos leek en toch zo vol rijkdom zat. In een wereld waar we voortdurend worden afgeleid van de noodzakelijke benauwdheid van ons innerlijke leven, ontmoeten we in ‘Stoner’ juist een man die je zou kunnen beoordelen en waarderen om zijn vermogen de waarheid over zichzelf onder ogen te komen in privé-momenten, niet om zijn gepolijste publieke leven. Dat zou weleens de les van het boek kunnen zijn: wat een leven heroïsch maakt is de kwaliteit van de aandacht die eraan besteed wordt.
Het is onze honger voor sensatie en de narcistische beloning, onze voorkeur voor actie ten opzichte van contemplatie, onze wanhopige behoefte om bekend te zijn in de wereld in plaats van onszelf te kennen, de nadruk op persoonlijkheid tegenover karakter, die ons ervan weerhoud werkelijk integer alleen te durven staan, zoals Stoner. Not everything that glitters is gold.
Als het oude ideaal het onderzochte leven was, dan is het moderne ideaal het geëtaleerde leven. Eerste indrukken in plaats van subtiele deugden enkel zichtbaar gecultiveerd door een lang karaktervol leven. William Stoner is zo’n krachtig karakter, omdat hij zijn obscuriteit omarmt en dit niet ziet als tragedie, maar als bron van verlossing. Op het eind, wanneer Stoner alleen op zijn sterfbed ligt, schrijft Williams over zijn karakter:
“There was a softness around him, and a languor crept upon his limbs. A sense of his own identity came upon him with a sudden force, and he felt the power of it. He was himself, and he knew what he had been.”
Vroeg in het boek wordt Stoner gevraagd om Shakespeare’s Sonnet 73 uit te leggen voor zijn medestudenten. Hij blijft hangen bij deze zin:
‘This thou perceiv’st, which makes thy love more strong,
William Shakespeare
To love that well, which thou must leave ere long.’
Stoner stamelt en terwijl hij zoekt naar woorden is het alsof hij zich voor het eerst bewust wordt van alles om hem heen. Alsof hij na jaren sluimeren het wonder van wakker worden ervaart. De lucht, bomen en taken komen met enorme intensiteit binnen. Hij voelt zijn eigen bloed door zijn aderen stromen. Het is alsof hij zich bewust wordt van zijn ziel. En de studenten om hem heen lijken licht te geven. Hij voelt zich tegelijkertijd op afstand van hen en ontzettend dichtbij.
Deze ervaring blijkt later het begin van een leven met aandacht en liefde geleefd, juist in het volle besef dat alles maar kwetsbaar is en hij alles eens kwijt zal raken. Wat ook gebeurt. Die wondere woorden van Shakespeare worden waarheid. En in dit alles had Stoner de moed om alleen te staan. En juist daardoor kwam het leven, kwamen anderen om hem heen, als lichtstralen in alle rijkdom bij hem binnen.
En dit brengt ons bij het volgende punt: de ander binnen laten komen.
Binnen laten komen
Waar het vorige deel prima van toepassing zou kunnen zijn in allerlei vormen van coaching en training, zie ik dit gedeelte als een uitvloeisel van wat geestelijke begeleiding kan betekenen in ons dagelijks leven. Dit gaat over gastvrijheid. Over ruimte maken voor de ander. Op zo’n manier aanwezig zijn dat je de ander als het ware tevoorschijn luistert.
Je kunt pas werkelijk onbevangen aanwezig zijn en gastvrij zijn voor een ander als je thuis bent bij jezelf. Er lijken op dit moment echter twee heersende beelden van de mens. De mens met een stekker in de hand en de mens in een ruimtepak.
De mens met de stekker gaat naar een feestje en vraagt niet om een biertje, een nootje of een pilletje, maar om een iPhone oplader. Voor deze mens is de meest fundamentele behoefte onderaan de piramide van Maslow een goed wifi-signaal en een volle batterij. Deze mens is eraan verslaafd geraakt, om voortdurend in contact te staan.
De mens in het ruimtepak voelt zich eenzaam en geïsoleerd. Eenzaamheid wordt gedragen als een ruimtepak, een gekmakende ervaring. Ik weet niet of je weleens de film Gravity gezien hebt? Nou zo dus. Volgens een trendrapport van de Rijksoverheid zullen in 2040 41% van de Nederlanders zich matig tot ernstig eenzaam voelen.
Improvisatie biedt een ander beeld, dat van een dans. Zoals improvisator Anthony Frost schrijft: ‘in rehearsal, the group watches a scene developing and is encouraged to join in as soon as possible with it. As soon as it begins to flag, someone else must come in to help out. The actors mustn’t be left stranded.’ We zijn fundamenteel betrokken op de ander, zonder wie we niet kunnen dansen. It takes two to tango. Iedereen moet de vloer op. Relaties en verbinding zijn daarin niet een middel tot een ander doel, maar zoals Buber schrijft: alle werkelijke leven is ontmoeting.
Hoe ziet het eruit om een beweging te maken van de stekker en het ruimtepak naar een dans? Twee dingen: maak van je eenzaamheid een vruchtbaar alleen-zijn – daar ging het eerste deel over – en van in contact staan werkelijk verbonden zijn – daar gaan we het nu over hebben.
Toen ik naar Amsterdam verhuisde in 2009 heb ik me zeker een jaar lang heel eenzaam gevoeld in die voor mij nieuwe stad met veel avonden alleen thuis. Van een vriend kreeg ik het boek Open uw hart van de Nederlandse priester Henri Nouwen. Hij schrijft:
‘We moeten niet weglopen voor onze eenzaamheid of proberen haar te vergeten of te ontkennen, maar we moeten haar beschermen en omvormen tot een vruchtbaar alleen-zijn. (…) Wanneer we innerlijk alleen kunnen zijn, kunnen we aandachtig luisteren naar de woorden en werelden van anderen.’
Maar waarom zou je dat doen? Martin Luther King zag de verleiding van onze tijd om vooral niet te moeilijk te doen en je hand uit te steken naar de ander: ‘Succes, erkenning en conformisme zijn de gevleugelde woorden van de moderne wereld, waarin iedereen lijkt te hunkeren naar de verdovende veiligheid van bij de meerderheid horen.’
Gelauwerd essayist en columnist Bas Heijne buigt zich o.a. over deze woorden van King in zijn essay ‘Mens/Onmens’ en stelt zichzelf de vraag: hoe kunnen we samen mens zijn in onze versplinterde en gepolariseerde wereld? En waarom is het überhaupt belangrijk om naar de woorden en werelden van anderen te luisteren? Het antwoord is eigenlijk heel simpel:
‘Wanneer wij ons niet inspannen om ons daadwerkelijk in andere ervaringen dan die van onszelf te verplaatsen, ons daadwerkelijk in de gedachtewerelden proberen in te leven die niet de onze zijn, als we niet bereid zijn tegen ons eigenbelang in te denken, onszelf te verliezen, zullen we uiteindelijk zelf minder mens zijn. Onze eigen levens zullen dan even comfortabel als nietszeggend zijn. Die boodschap is in geen enkele tijd geriefelijk of geruststellend. In onze tijd is zij even radicaal als noodzakelijk.’
Het is nog makkelijk om de mens als een abstractie te zien – de Mens of de Ander. Op een abstract niveau is het niet moeilijk je in de ander te verplaatsen, je gastvrij te wanen, iemand een al even abstracte hand te reiken. De vluchteling. De zwerver. De buitenlander. Zelfs de buurman of de collega. Maar in de praktijk blijkt het dan wel degelijk om individuen te gaan, met specifieke opvattingen en problemen. Het gastvrije welkom, de hartelijke omarming van de gedeelde menselijkheid blijkt in de praktijk een stuk ingewikkelder.
Heijne hoort de woorden van Jezus uit zijn Bergrede als een existentiële aansporing: gezegend zijn de vredestichters. Ga in tegen het begrijpelijke verlangen naar wat King de ‘verdovende veiligheid’ noemt. Jezus lijkt te zeggen dat een mens die het zichzelf niet werkelijk moeilijk maakt, niet tegen zijn eigen aandriften durft in te gaan, die zijn eigen opvattingen, zelfs zijn eigen ‘identiteit’, niet wil bevragen, niet echt een waardevol leven leidt – niet echt mens is, eerder een onmens.
Een mens is nooit méér mens dan wanneer hij zichzelf geweld aandoet, wanneer hij tegen zijn eigen instincten van veiligheid in handelt, wanneer hij de ander gastvrij tegemoetkomt en zijn eigen beeld van de wereld aan gruzelementen durft te slaan. Liefde begint wanneer we ruimte maken voor de ander, zei Steiner. Het vreemde is dan niet langer gevaarlijk. Het is noodzaak geworden.
Om even bij Jezus te blijven. De Britse ethicus Samuel Wells betoogt in zijn werk hoe belangrijk het woord ‘met’ is om dat wat in de christelijke traditie als goed nieuws wordt beschouwd te omschrijven. Van begin tot eind belichaamt Jezus de gastvrije verwelkomende aanwezigheid van God. Hij kwam als God met ons en aan het einde van zijn leven belooft hij met ons te zijn tot aan het einde van de wereld. En zijn leven is gevuld met feestjes, ontmoetingen en wandelingen van tafel naar tafel. Werkelijk met elkaar te kunnen zijn dat is het goede nieuws. Je kunt je over allerlei dingen verwonderen in Jezus’ leven, maar heb je weleens stilgestaan bij het wonder dat Jezus in zijn dertiger jaren twaalf goede vrienden had?
Een van mijn helden, Parker Palmer, schrijft over het geschenk van iemand werkelijk binnen laten en eenvoudigweg met iemand kunnen zijn:
‘Here’s the deal. The human soul doesn’t want to be advised or fixed or saved. It simply wants to be witnessed — to be seen, heard and companioned exactly as it is.’
Het oefenen van gastvrijheid is daarmee een noodzakelijk ingrediënt om tot een geslaagde samenlevingskunst te kunnen komen. Hoogleraar Marianne Moyaert van de Vrije Universiteit (een van mijn oude professors) schreef een boek over gastvrijheid tussen religies, maar haar bevindingen zijn denk ik evengoed toepasbaar op allerlei andere relaties in ons bestaan.
Ze maakt veel gebruik van de Franse filosoof Paul Ricoeur. Ricoeur ziet onze identiteit, ons zelf, als een verhaal, dat wil zeggen: dynamisch, in beweging, open voor verandering, misschien trouw aan een woord, een doel, een richting, maar ook onderhevig aan teleurstellingen, verrassingen en nieuwe mogelijkheden, het wordt allemaal deel van wie we zijn. We blijven dezelfde, maar veranderen ook, we maken keuzen en hebben soms geen keus, het is allemaal deel van ons verhaal. Dat maakt dat we voortdurend bezig zijn met het herschrijven, verfijnen, redigeren van de tekst van ons leven, soms vanuit verschillende standpunten.
Het luisteren naar en vertellen van onze verhalen aan elkaar helpt ons om onszelf en elkaar beter te begrijpen. Dit kan alleen als we ruimte maken voor elkaar en ons vermogen gebruiken om zaken anders voor te stellen. Zo krijgen we toegang tot andere manieren van in-de-wereld-zijn en zo ook de mogelijkheid om andere werelden te betreden. Onze narratieve identiteit is nooit compleet en kan alleen maar groeien in dialoog met anderen. Zo is gastvrijheid niet alleen een geschenk aan de ander, maar ook aan onszelf. Sterker nog: we leren onszelf enkel kennen via de ander.
Als mensen hebben we het nodig elkaar binnen te laten, om open te staan voor de ander/Ander/het andere om van elkaar te leren. Ricoeur schrijf zo in wezen een kleine ethiek voor. Dit biedt aan de ene kant mogelijkheden in onze ontwikkeling, maar kan ook heel kwetsbaar voelen. Aan de ene kant de moed om alleen te durven staan en aan de andere kant het vermogen en de bereidheid om dat wat vreemd is elke keer opnieuw binnen te laten komen – met alle gevolgen van dien.
Deze gastvrijheid groeit vanuit het besef dat we zelf ook vreemd zijn en ruimte willen maken voor wat vreemd is voor ons. Dat wij onszelf ook maar gewoon zo hebben ontvangen en een ander net zo mogen ontvangen. Hoe meer we ons realiseren hoe (ver)vreemd we zijn van onszelf, hoe meer we ook ruimte kunnen maken voor de vreemdeling om ons heen. Hoe meer we onszelf zien als een afgerond verhaal, hoe minder ruimte er is voor nieuwe karakters die de boel weer overhoop halen. Je bent pas werkelijk gastvrij als de ander ook echt iets mag komen brengen, in plaats van enkel wat komen ontvangen.
Wat volgt is als een dans, soms een worsteling, in ieder geval nooit iets dat ons onbewogen laat. Wanneer we niet meer bewegen staan we stil, lopen we vast of zitten we het uit. De beste context voor beweging is: een goed feest. Daar waar we rusteloos worden, ons ongemakkelijk voelen, is samen het leven vieren met een goede overvloedige maaltijd, drinken, muziek en dans de beste remedie – een balm voor de ziel. Niet om de spanning uit de weg te gaan, maar om de juiste bedding te geven.
Een feest geeft hoop voor dat wat mogelijk is midden in wat nog niet volledig zichtbaar is. Die hoop mogen we cultiveren en tastbaar maken als een voorproefje in het hier er nu van wat hopelijk nog komen zal. Iets dat: 1) even soulaas biedt voor de ziel 2) waar we elkaar kunnen ontmoeten 3) waar vertrouwen kan groeien 4) waar ruimte is om kwetsbaar te zijn 5) waar we iets kunnen oefenen van verzoening 6) waar gastvrijheid is.
Een feest heeft alle ingrediënten in zich om deze proleptische gastvrijheid te faciliteren: 1) een feest gaat over herhaalbare riten en rituelen, over overvloed, onderbreekt en maakt ruimte voor het vreemde en de ander, en daarmee onderbreekt een feest het alledaagse dat gaat over toevallige omstandigheden, tekort en routine 2) door een feest worden we deel van iets dat groter is dan onszelf en dat maakt ruimte voor kwetsbaarheid en ontmoeting 3) een feest belichaamt zo een utopie van vrijheid en neemt ons mee in een wereld van grenzeloze mogelijkheden.
Maar als je dan met iemand aan tafel zit te genieten van een heerlijke maaltijd. Of als je op een super gezellig feestje in gesprek raakt met iemand. Wat dan? Laat de ander dan binnenkomen als een vraag (en koester die vragen – leef de vraag zou Rilke zeggen – zoals in deze geniale strip). In plaats van dat je je antwoord over iemand al klaar hebt staan (denk aan Martin Buber).
De vaardigheden die je ontwikkelt als geestelijk begeleider komen hier goed van pas. Ik deel er een aantal met je (o.a. uit Holy Listening van Guenther):
- ruim je eigen ‘huis’ op zodat er ruimte is om de ander te ontvangen.
- wees bereid om nergens anders te zijn dan in dit gesprek op dit moment.
- durf het ‘echte gesprek’ te voeren en de ander tevoorschijn te luisteren.
- laat de stilte tussen de woorden het zware werk doen en inzicht brengen.
- stel onbevangen nieuwsgierige, uitnodigende en levengevende vragen.
- maar wees geduldig, ‘humankind cannot bear very much reality’ (Eliot).
- laat je raken, neem het risico zelf veranderd te worden in het gesprek.
- eindig met hoop, een verhaal is nooit af, er is altijd een volgende stap.
Veel van wat ik noem kwam ik ook tegen in dit artikel van Francesca Gino uit de Harvard Business Review als je denkt dat geestelijke begeleiding wat te soft of te zweverig is voor je.
Probeer het eens met iemand die echt ander is dan jij:
Of met totale vreemden:
Is dit dan altijd bijzonder en spectaculair en enerverend en verrassend en levensveranderend? Nee. Maar wel moedig. En doodnormaal. En wie weet wat nog meer, dat is de verrassing, het avontuur. Een beetje zoals dit werk van Edward Hopper. Ik stel me een echtpaar voor, die in de woorden van Kierkegaard, eerst en vooral naasten zijn van elkaar, die elkaar als naasten liefhebben (niet altijd in vuur en vlam of eerst veel te vurig vurig en dan later veel te koel). Een doodnormaal tafereel. Maar ook boeiend. Je raakt als vanzelf geïntrigeerd: wat zijn hun verhalen, hoe is hun relatie, wat denken ze nu?
En heel belangrijk: beiden mogen er gewoon zijn, gewoon zoals ze zich willen presenteren, gewoon zoals ze zijn in hun anders zijn, en toch laat je ze niet zomaar zijn. Het is niet de kunst van tolerantie, wat eigenlijk geen kunst is. Het gaat om de kunst van gastvrijheid. Je laat iemand niet gewoon maar bestaan, je laat iemand binnen. Alleen door de ander ontstaat namelijk de mogelijkheid tot verandering.
Soms heeft dit verstrekkende gevolgen zoals in de indrukwekkende film Amour (2012) waar een echtgenoot de laatste wens van zijn vrouw om te sterven heel teder en zorgzaam tot vervulling brengt. Soms maakt dit juist dat iemand voor het eerst tot leven komt, zoals in dit verhaal van Leonard:
Er zijn in wezen twee mogelijkheden als we elkaar ontmoeten: 1) we laten elkaar lijden (letterlijk: gaan) of 2) we laten elkaar stralen. Of we laten de deur dicht, de ander komt niet binnen en we lopen het geschenk dat de ander is mis – we doen onszelf en de ander op een bepaalde manier geweld aan. Of we laten de ander binnen en tot bloei komen. En we plukken er samen de vruchten van.
De meeste literatuur uit de filosofie en sociologie herkent dat onze identiteit meestal wordt vormgegeven door het buitensluiten van de ander (denk aan wat de socioloog Zygmunt Bauman schreef in Modernity and Ambivalence, waar hij aangeeft dat identiteit afhankelijk is van ‘binaries’). We kunnen ‘ons’ niet creëren zonder ‘hen’. En we zetten dat vaak nog wat kracht bij door de ander in een negatief licht te zetten en soms zelfs te ‘verwijderen’. Of wat subtieler: we zorgen dat de ander zich aanpast zonder nog enigszins verschillend (of erger nog: verschillig) te zijn. Of wat ook kan: je mag er wel zijn, maar dan ondergeschikt (denk aan de ghetto’s en beperkte toegang). Tot slot kun je de ander ook gewoon helemaal negeren, laten bestaan, dat wat we, zoals ik eerder schreef, tolerantie noemen, en dat is geen kunst, daar is niks moois aan (nou misschien dat we elkaar niet afmaken).
We hebben het nodig om elkaar binnen te laten, liefde te kunnen tonen, en elkaar niet zomaar te ‘cancelen’ – check deze minipreek van comédienne Sarah Silverman:
Als improvisator leer je om elkaar te accepteren in plaats van te negeren, elkaar binnen te laten en meer nog: samen te werken. En dit heeft alles te maken met gastvrijheid op het toneel (en daarbuiten!).
Er zijn eigenlijk twee grote valkuilen op de vloer. Je kunt je tijd aan de kant uitzitten, of op de vloer gaan overheersen. Sommige spelers zijn het toneel niet op te slepen. Ze blijven gekluisterd aan hun stoel zitten, uit angst om iets niet goed te ‘doen’ of niet goed genoeg te ‘zijn’. Anderen zijn niet van het toneel af te krijgen en spelen hun medespelers finaal van de vloer. Ze hebben de neiging om elke scène te controleren of domineren. Het doel is echter om zo te gaan spelen dat de scène samen gedragen wordt. Je bent volop verantwoordelijk (om ‘antwoord’ te geven aan de ‘ander’), maar hebt daardoor tegelijkertijd nooit alleen volledig de controle.
Die ‘cheerful intelligent chap’ waar C.S. Lewis over schreef zou in staat zijn om niet te gaan overheersen. Ieder ander zou geen plezier beleven aan het hebben van iets, maar alleen aan het hebben van meer dan een ander. En als er iets dodelijk is voor het samenspelen, dan is dit het wel. Je bent mooi, niet mooier, je bent anders mooi. Je bent lief, niet liever, je bent anders lief, zingt Herman van Veen. Ik ben ik en jij bent jij. Stop met vergelijken.
Realiseer je dat je altijd wat gemeenschappelijk hebt met een ander en dat je ook altijd verschillend blijft. Dat je tegelijkertijd vol mag zijn van jezelf en jezelf ook volledig mag vergeten. Dat is de paradox van improvisatie.
Zoals Stephen Colbert zei:
‘Now there are very few rules to improvisation, but one of the things I was taught early on is that you are not the most important person in the scene. Everybody else is. And if they are the most important people in the scene, you will naturally pay attention to them and serve them. But the good news is you’re in the scene too. So hopefully to them you’re the most important person, and they will serve you too.’
Volgens improvisatie-deskundige Anthony Frost zijn de grootste twee zondes in improvisatie: 1) wanneer je elkaar niet te hulp schiet en 2) wanneer je elkaar volkomen negeert. De grote improvisator Keith Johnstone noemt dit laatste zelfs een ‘vorm van agressie’:
Each actor tends to resist the invention of the other actor, playing for time, until he can think up a ‘good idea’, and then he’ll try to make his partner follow it. The motto of scared improvisers is ‘when in doubt, say “NO”‘. We use this in life a way of blocking action. Then we go to the theatre, and at all points where we would say ‘No’ in life, we want to see the actors yield, and say ‘Yes’.
Er zijn goede redenen om ‘ja’ te zeggen tegen de ander en de actie. Er vindt ontmoeting plaats, er wordt meer zichtbaar van ons karakter en het biedt ons een kans om het leven met nog meer volheid te ervaren.
Misschien denk je dat improvisatie een aparte vaardigheid is, die leuk is in het theater, en als je het kan dan is het mooi en kan je het niet dan niet. In werkelijkheid is improvisatie, zoals de Deense onderzoeker Preben Friis beschrijft, ’the social interaction emerging between people all the time.’ Onze gesprekken en non-verbale communicatie zijn een voortdurende improvisatie die van moment op moment ontstaat. De betekenis ervan komt pas op in het daadwerkelijk doen en het uiteindelijk delen van de ervaring.
Iemand die zeer betekenisvol heeft geïmproviseerd in zijn leven, en een nieuwe held van mij, is Fred Rogers (in Amerika heel bekend, maar hier eigenlijk niet, of je moet de film A Beautiful Day in the Neighborhood met Tom Hanks gezien hebben). Hij is zo’n bijzonder karakter dat interviewer Tom Junod eerst niet goed weet wat hij met ‘m aanmoet en later een bijzondere vriendschap met ‘m opbouwt.
Wat Rogers zo bijzonder maakt is dat hij in staat is om de ander werkelijk binnen te laten ongeacht leeftijd, achtergrond of wat dan ook. In zijn eigen woorden:
‘It’s no secret that I like to get to know people – and not just the outside stuff of their lives. I like to try to understand the meaning of who people are and what they’re saying to me. As human beings, our job in life is to help people realize how rare and valuable each one of us really is, that each of us has something that no one else has – or ever will have – something inside that is unique to all time. It’s our job to encourage each other to discover that uniqueness and to provide ways of developing its expression.’
Samen leren leven
Naast integriteit en gastvrijheid hebben we, denk ik, ook solidariteit nodig om tot een gedegen samenlevingskunst te kunnen komen: een gevoel van een-zijn, een bewustzijn van saamhorigheid en de bereidheid om de consequenties daarvan te dragen. Het is misschien verleidelijk om veilig in je eigen haventje te blijven, maar daar zijn schepen niet voor bedoeld, we mogen erop uit om het bestaan samen aan te gaan.
Onze aangeleerde competitiedrift zorgt er echter voor dat we onze kinderen niet meer leren samenwerken en conflicten oplossen en in wezen samen leren leven. Interessant in dit verband is het boek Vrede kun je leren van Van Reybrouck en d’Ansembourg. Vrede is volgens hen een vak en de opvoeding tot vrede moet net zo vanzelfsprekend zijn als gymnastiek en lichamelijke verzorging.
Do not fail
Morihei Ueshiba
To learn from
The pure voice of an
Ever-flowing mountain stream
Splashing over the rocks.
We kunnen enkel samen vruchtbaar leren leven in vrede als we ons beseffen dat alles samenhangt met elkaar: de schepping, jij, ik – we staan allemaal in verbinding met elkaar. Als aikidoka (beoefenaar van de Japanse vechtkunst Aikido) heb ik me voor deze zesde spelregel verdiept in The Art of Peace van de grondlegger van aikido, Morihei Ueshiba:
‘The art of peace is a medicine for a sick world. We want to cure the world of the sickness of violence, malcontent, and discord – this is the way of harmony. There is evil and disorder in the world because people have forgotten that all things emanate from one source. Return to that source and leave behind all self-centered thoughts, petty desires, and anger. Practice of the art of peace is an act of faith, a believe in the ultimate power of nonviolence. It should be practiced from the time you rise to greet the morning to the time you retire at night.’
Als we snappen dat alles verbonden is, dan begrijpen we ook dat simpelweg samen leren zijn de meest fundamentele eerste stap is. Het is echter ook een van de moeilijkste dingen om te doen. Ik haalde eerder al de ethicus Samuel Wells aan. Wells benadrukt het belang van eenvoudigweg ‘met’ elkaar zijn.
Stel je even de kerstdagen voor. Hoewel het nu met corona allemaal wat anders zal zijn, herken je vast zo’n moment dat je met kerst iets moois wilde geven aan bijvoorbeeld je vader, maar dat het cadeau toch niet helemaal in de smaak viel; of dat er vrienden op bezoek kwamen en je druk bezig was om super gastvrij te zijn, maar je je aan het einde van de avond realiseerde dat je ze niet eens echt hebt gesproken; of misschien heb je je weleens rot gevoelt over dat je het zo goed hebt en heb je geld gedoneerd met kerst?
Wat al deze verhalen gemeenschappelijk hebben is dat we de neiging hebben om vooral veel voor anderen te doen. Maar ‘voor’ lost uiteindelijk niet het misverstand met je vader op, brengt je niet dichter bij je gasten en de daklozen zijn nog steeds vreemden voor je. De kunst is om te leren om ‘met’ elkaar te zijn. Dan kun je werkelijk leren samenleven.
Misschien heb je net als velen anderen al kennisgemaakt met de prachtige ontroerende illustraties en korte gesprekken van de jongen, de mol, de vos en het paard uit het gelijknamige boek van Charlie Mackesy? Ik vind deze karakters en de wijsheid uit het boekje krachtig spreken voor de waarde van ‘met’. Deze metgezellen trekken samen op en alleen zo kunnen ze werkelijk wat voor elkaar betekenen.
Wells werkt het met-elkaar-leren-zijn in solidariteit verder uit in acht lagen:
- Presence: gewoon simpelweg opdagen bij de ander. De solidariteit van woordeloze associatie door fysiek ergens te zijn en niet ergens anders.
- Attention: maar om te voorkomen dat je er bent zonder er te zijn, heb je ook aandacht nodig. Samen zijn is dynamisch, actief en intentioneel.
- Mystery: zo word je deel van het mysterie dat de ander is: oneindig, onuitputtelijk, niet om op te lossen, maar om je over te verwonderen.
- Delight: wat volgt is een vreugde die beiden overstijgt en iets doet proeven van een toekomstig samen-zijn van alle dingen.
- Participation: onze participatie in de relatie is het werkelijke leven.
- Partnership: zonder op te lossen in de relatie, maar door onze eigenheid tot uitdrukking te brengen en elkaar te complementeren.
- Enjoyment: het resultaat is dat we van elkaar genieten, in plaats van dat we elkaar gebruiken.
- Glory: hier proeven we iets van wat je heerlijkheid zou kunnen noemen, van dat wat ons overstijgt, niet als het ware (wat kunnen we hiervan leren), niet als het goede (hoe kunnen we hier beter van worden) maar als het schone (om in te verblijven).
Op het moment dat we werkelijk met elkaar kunnen zijn, pas dan gaan we en kunnen we ook echt iets voor elkaar betekenen. Dat gewoon samen-zijn is echter alles behalve makkelijk. Eric Berne, de grondlegger van de theorie van transactionele analyse, beschrijft hoe we in complexe interacties met de ander terecht kunnen komen. In Games People Play omschrijft Berne dit als een spel: reeksen interacties (transacties) met bijbedoelingen en een voorspelbare uitkomst: aandacht, sympathie, wraak, etc.
Roberta M. Gilbert schrijft in haar boek Extraordinary Relationships dat de kunst voor goede interactie gelegen ligt in: verantwoordelijkheid nemen voor jezelf (en niet voor de ander); in contact zijn met elkaar; het zo helder mogelijk definiëren, interpreteren en communiceren van je gedachten en posities naar de ander toe en groeien in bewustwording van jezelf. Tot slot zijn er drie zaken fundamenteel: gescheidenheid in emoties, gelijkheid in houding (hier is Berne van belang) en openheid in communicatie.
Wat mij betreft is het van fundamenteel belang dat iedereen op wat voor manier dan ook op een goed moment in het leven kennis neemt en ervaring opdoet met deze theorieën en inzichten om zodoende een samenleving ook daadwerkelijk een kans van slagen te geven, laat staan tot kunst te maken.
Het zal in ieder geval noodzakelijk zijn om de belangrijke plek van een community waar de socioloog Richard Sennett voor pleit in Together ook de mogelijkheid te geven om haar vruchten af te werpen. Daar is in ieder geval ook commitment voor nodig. Zowel commitment als community kunnen een bedding bieden voor onze dringende behoefte aan samenlevingskunst.
Beide staan onder druk volgens Sennett in onze tribale samenleving. We zijn enkel solidair aan onze eigen groep en vaak ‘agressief’ (in improvisatie: negeren, afwijzen, blokkeren) naar anderen toe. Aristoteles beschreef dit al in zijn ideeën over de stad als een synoikismos waar mensen uit allerlei stammen bij elkaar komen en leren samenwerken. Dit gaat fout als je denkt te weten hoe anderen in elkaar steken, zonder ze daadwerkelijk contact. Zonder deze directe concrete ervaring, val je terug op je eigen vaak angstige fantasieën, in onze hedendaagse termen: dan krijg je stereotypen. Contact lost echter niet altijd alles op, soms levert het nog meer reden op voor mensen om zich terug te trekken. Wat we nodig hebben is een solidariteit voorbij het eigen zelf, gezin, clubje, dorp, stad of land. Een betere manier van leren samenwerken (coöperatie, niet collusie) met elkaar.
Dit vraagt vaardigheden (wat Aristoteles techné noemt) zoals we die eerder ook al hebben besproken. We zijn deze skills echter massaal vergeten ofwel verloren. Door ongelijkheid en de afstand die dit creëert; moderne vormen van samenwerken die korte termijn en oppervlakkig zijn; en een cultuur die verschillen (en mogelijke wrijving) probeert te vermijden en vooral geen aandacht te schenken aan mensen die buiten de boot vallen.
Kortgezegd verliezen we de vaardigheden (zijn we in Sennett’s termen de-skilled) van coöperatie die we nodig hebben in onze complexe wereld. Toch is er hoop, want het vermogen voor samenwerken is al ontstaan in onze kindertijd. Daar leerden we dat samenwerken het fundament is voor groei en ontwikkeling: we leerden eerst om samen te zijn, voordat we leerden om apart te staan. Het vermogen is niet weg, we zijn het alleen vergeten.
De twee belangrijkste vermogens die kinderen ontwikkelen zijn het vermogen om te experimenteren en communiceren. Het is het voortdurend oefenen (rehearsal) van mogelijkheden. Dat was vroeger zo, maar is nu eigenlijk niet anders, een ander woord ervoor is improvisatie. En het vraagt om een manier van communiceren die gaat over dialogics in plaats van dialectics. In dialectics probeer je gemeenschappelijke grond te vinden, in dialogics een groter gemeenschappelijk begrip van elkaar. Anders gezegd gaat het meer om empathie dan sympathie: je probeert jezelf niet zozeer te identificeren met de ander, maar nieuwsgierig en aandachtig betrokken te zijn op de ander.
Om dialogics en empathie concreet te oefenen en praktiseren met elkaar heb je community en commitment nodig. Een community ontstaat omdat mensen zich committeren aan elkaar vanwege morale, overtuigingen en samenwerking. De kracht van commitment hangt samen met hoeveel je bereid bent op te offeren voor het grotere geheel, of je dit voor de korte of lange termijn wilt, en hoe voor de hand liggend het is (of juist meer af hangt van een voortdurende bewuste keuze). Wat kan ontstaan zijn plekken waar je je niet in terugtrekt maar juist getraind raakt in het omgaan met de complexiteit van de wereld daarbuiten.
Sennett beschrijft het risico van solidariteit, namelijk dat je enkel en alleen met je eigen clubje (groot of klein) bezig bent en vastloopt in wij-zij denken. Het punt is echter dat je het nooit helemaal kunt voorkomen en juist ook de groep waar je je thuisvoelt nodig hebt om je goed te kunnen ontwikkelen. Ik zou betogen dat geen enkele groep (groot of klein) voor zichzelf zou moeten bestaan, maar altijd ten dienste van de ander. Zo kom je tot het beste van wat ik vorstelijke solidariteit noem: breed, genereus, voorbij de groep.
Zoals Montaigne schreef: als ik met mijn kat speel, hoe weet ik dan dat mijn kat niet met mij speelt? Dat weet je niet, maar dat zou je er niet van moeten weerhouden om betrokken te zijn op de mensen en de wereld om je heen, dat is de (samenlevings)kunst waar ik naar op zoek ben.
‘The best culture changers bear no banners; the sound no trumpets. Their ends are sweeping, but their means are mundane. They are firm in their commitments, yet flexible in the ways they fulfill them. Their actions may be small but can spread like a virus. They yearn for rapid change but trust in patience. They often work individually but pull people together. Instead of stridently pressing their agenda, they start conversations. Rather than battling powerful foes, they seek powerful friends. And in the face of setback they keep going.’
Debra Meyerson (Stanford University)
In Applied Improvisation geeft Brad Fortier een voorbeeld van een spontaan dorp dat ontstaat onder vluchtelingen door samen te improviseren. Zoals Sennett beschrijft worden experiment en communicatie ten volle ingezet. Fortier schrijft:
‘It is unfortunate that the public’s perception of improvised theatre is one of trite theatre games that are best played by professional comedians or the office clown. Applied Improvisation has the capacity to improve many human-centered processes and projects that require communication, collaboration and creativity. Additionally, it has the capacity to enhance the mental en emotional health of individuals and communities. It is an effective approach for generating positive growth in human groups. Improvisation is our natural state as beings, and direct, in-person, social connection makes us more whole. With the challenges we face as a species, strengthening our collaborative skills is extremely prudent.’
Rabbi Jonathan Sacks, onlangs overleden, zou dit beamen. We moeten weer denken in termen van wij in plaats van ik. Sacks betoogt in Morality dat we onszelf ergens tussen de 15e en 17e eeuw steeds meer als individu zijn gaan zien (denk aan zelfportretten, spiegels, meer kamers in huis, stoelen, etc) en dit heeft volgens Sacks te maken met: 1) de Reformatie, 2) Descartes, 3) Hobbes en 4) Kant. Het waren vervolgens mensen als Kierkegaard en Nietzsche die dit nog radicaler doorvoerde. Het ‘ik’ kwam fundamenteel centraal te staan in de westerse wereld. Dit leidde tot het existentialisme, emotivisme en het individualisme:
‘Each of them, living apart, is a stranger to the fate of all the rest; his children and his private friends constitute to him the whole of mankind. As for the rest of his fellow citizens, he is close to, but does not see them; he touches them, but he does not feel them; he exists only in himself and for himself alone; and if his kindred still remain to him, he may be said at any rate, to have lost his country.’
Alexis de Tocqueville, Democracy in America (1830)
De hele situatie met Donald Trump is slechts een van de vruchten van een geïndividualiseerd, gepolariseerd en gefragmenteerd land. Maar de hoop is nog niet verloren. Denk aan hoe politici in het verleden hebben gereageerd op elkaar, het is mogelijk om samen te leven en te werken over de grenzen van ons eigen gelijk heen:
Sacks schrijft: ’the moment we turn outward and concern ourselves with the welfare of others no less than with our own, we begin the change the world in the only way we can, one act at a time, one day at a time, one life at a time.’ Wat we nodig hebben is een cultural climate change:
‘To begin to make a difference, all we need to do is to change ourselves. To act morally. To be concerned with the welfare of others. To be someone people trust. To give. To volunteer. To listen. To smile. To be sensitive, generous, caring. To do any of these things is to make an immediate difference, not only to our own life but to those whose lives we touch. Morality is about each of us in our own sphere of interaction, taking responsibility. We don’t have to wait for the world to change for our lives to change.’
Waar we naar zoeken is liefde. Krista Tippett schrijft hierover in haar boek Becoming Wise. Helaas is de liefde ‘something we only master in moments’. Prince Ghazi bin Muhammad schrijft over 37 soorten liefde in de Quran en minstens 100 verschillende fasen in de ontwikkeling van liefde. De liefde roept soms meer vragen dan dat ze antwoorden geeft, maar zoals we eerder zagen: ‘questions, generously posed, seriously held, are powerful things.’
Waar we in ieder geval niet naar zoeken is de Swedish Theory of Love.
Tippett haalt een gesprek aan met burgerrechtenactivist en politicus John Lewis die ten tijde van de marsen in Selma en elders. Maanden lang lazen ze de Bijbel, Gandhi, Aristoteles en Thoreau. Ze oefenden met improvisatie. En maakten de liefde eigen als een manier van zijn, niet slechts een vluchtig gevoel. Lewis stelde zichzelf de vraag: ‘what if the beloved community were already a reality, the true reality, and he simply had to embody it until everyone could see it? John A. Powell verteld Tippett:
‘We are connected. What we need to do is become aware of it, to live it, to express it. The human condition is one of belonging. We simply cannot thrive unless we are in relationship. If you’re isolated, the negative health consequence is worse than smoking, obesity, high blood pressure – just being isolated. We need to be in relationship with each other.’
De auteur Rob Bell beschrijft in The Zimzum of Love wat er gebeurt in een liefdesrelatie (wat ook prima van toepassing is op allerlei andere relaties) aan de hand van het woord zimzum:
‘Zimzum (originally tzimtzum) is a Hebrew word used in the rabbinic tradition to talk about the creation of the world—not in a scientific way but more like something somewhere between poetry and metaphysical speculation. Followers of this tradition began with the assumption that before there was anything, there was only God. The divine, they believed, was all that was. For something to exist other than God, then, God had to create space that wasn’t God. A bit esoteric, but stay with me. Their contention was that for something to exist that wasn’t God, God had to contract or withdraw from a certain space so that something else, something other than God, could exist and thrive in that space. And the word they used for this divine contraction is zimzum. God zimzums, so that everything we know to be everything can exist and thrive.’
Zimzum gebeurt tussen twee mensen wanneer je uitreikt of uitkijkt naar elkaar; wanneer er werkelijk ruimte voor elkaar gemaakt wordt; en er een soort energie vrijkomt die leven geeft aan de relatie. Dat is liefde.
Deze flow is dynamisch, creatief, responsief, bijna sacraal. Net als in improvisatie gebeurt er iets wat je nog het beste kunt omschrijven als een spel. Samen leren spelen, zoals Joep Dohmen beoogt, gaat over resonantie. Wanneer we ons als losse noten aan elkaar verbinden, en er harmonie ontstaat, dan krijg je muziek.
De genialiteit van ‘Take Five’ zit hem niet in een persoon, maar wat Keith Sawyer (psycholoog, improvisatiedeskundige en onderzoeker op het gebied van creativiteit) group genius noemt. ‘The intelligence that can be achieved by a group is truly greater than the sum of its parts.’ Alleen door samen te werken/ samen te leven komen we verder met elkaar.
‘We’re drawn to the image of the lone genius whose mystical moment of insight changes the world. But the lone genius is a myth; instead, it’s group genius that generates breakthrough innovation. When we collaborate, creativity unfolds across people; the sparks fly faster, and the whole is greater than the sum of its parts.’
Anders gezegd: 1 + 1 = 3.
Samenlevingskunst is pas werkelijk een kunst als we vorstelijke solidariteit leren beoefenen met elkaar. Als we integer en gastvrij ook solidair leren zijn met elkaar. Iedereen doet mee.
Maakt dat niet ook de zin van het leven? Dat je het met anderen wilt delen en anderen het met jouw willen delen? We helpen elkaar zo terug naar ons zelf. We kunnen heel snel heel ver komen, maar alleen samen komen we thuis.
‘All my life I’ve felt that there was something magical about people who could get into other people’s minds and skin, who could take people like me out of ourselves and then take us back to ourselves.’
Anne Lamot
Don’t you know someday somebody will come and find you?
If you don’t know who you are anymore, they will remind you
We don’t see you around here anymore, it’s okay
I will say your name out loud and you will be home
Mooier dan The National kan ik het niet maken. Misschien tot slot nog wel wat concreter en persoonlijker.
Wat mij betreft is het zinvol om deze (samenlevings)kunst in de praktijk te brengen op in ieder geval drie fundamentele terreinen:
- Vriendschap: als de basis
- Politiek: als de bedding
- Religie: als de bestemming
Vriendschap
Laten we beginnen bij vriendschap. Als het één mens zou lukken om oprecht te zijn. Zo gauw een tweede binnenkomt, begint de hypocrisie, aldus Nietzsche. Juist vriendschap lijkt me bij uitstek de meest basale plek om een samenlevingskunst te oefenen. En ik heb nog veel te oefenen.
Vriendschap is voor mij een mysterie, of meer een geschenk, waarvan ik niet weet of ik het nu ontvangen heb. Waar ik in ieder geval zelf niet echt chocola van weet te maken. Ik vraag me ook met enige regelmaat af of ik überhaupt wel vrienden heb, hoe dat er dan uit zou moeten zien en of ik zélf wel een vriend ben.
Ik ben vrienden verloren, maar ook stomweg vergeten. Ik heb vrienden gewonnen, gekregen, gewaardeerd en gezocht. Ik heb ze te vanzelfsprekend geacht, er veel over gedacht, maar niet altijd veel mee gedaan. Ik heb erop gehoopt, me rijk gerekend, en me gedesillusioneerd gevoeld. De filosoof Wil Derkse noemt het ‘een zone zonder gevaar’, maar ik vind het meer een vrij hachelijke en harkerige oefenruimte.
Maar oefening, dat hebben we wel nodig. En vriendschap, hoewel vaak een tamelijk ‘stil’ gebeuren, en niet zo spectaculair, lijkt me de uitgewezen plek.
In eerste opzicht lijkt vriendschap merkwaardig ‘nutteloos’, net zoals kunst of mooie muziek dat voor sommigen lijkt te zijn. Toch zijn het juist dit soort zaken die prachtig antwoord kunnen geven op vragen als: waartoe zijn wij op aarde? Voor Aristoteles is een leven zonder vriendschap dan ook geen menselijk leven, Cicero zou het ‘beestachtig’ noemen. Niets is aangenaam voor een mens die geen mens als vriend heeft, schrijf Augustinus.
Montaigne concludeert in zijn Essais: ‘Er is niet waarvoor de natuur ons zozeer schijnt te hebben voorbestemd als voor het sociale. Het sociale leven vindt zijn hoogste vervolmaking in de vriendschap.’ Dus als we dit onder de knie hebben, dan wordt samenleven een makkie.
Vriendschap toont zich niet alleen eenvoudig, ze groeit ook in kleine dingen: een blik die wordt gewisseld, een juist gebaar, de kwaliteit van luisteren, het is stilte samenwerken. In vriendschap zorgt het eenvoudige en stille voor de diepgang van de ervaring. En hoewel heel ‘simpel’ wat we leren in deze ‘stille’ omgang is, volgens theoloog Karl Barth, niets minder dan humaniteit. Op wat voor niveau de vriendschap ook staat.
‘If your friend makes a severe remark, either leave it unnoticed, or make your reply distinctly less severe; and if he makes a friendly remark, tending towards ‘making up’ the little difference that has arisen between you, let your reply be distinctly more friendly.’
Lewis Carroll
Vriendschap kent verschillende vormen en niveaus: oppervlakkig, intens, plots, maar meestal is er ook tijd nodig voor groei. Zoals Aristoteles schrijft: ‘Het verlangen naar vriendschap komt snel. Vriendschap niet.’ Belangrijk is het ook om vriendschap, hoewel de basis, niet te zien als een project dat zou moeten leiden tot een product (samenlevingskunst). Het proces van een vriendschap ís het product, en de beste basis voor een samenleving.
Helaas blijkt uit een rapport van het Nederlandse Sociaal Planbureau dat we steeds minder tijd besteden aan onze vrienden. Terwijl de tijd die we aan werk besteden toeneemt. Opvallend is dat mensen in steden wel meer vrienden hebben gekregen, maar wat een vriend dan is dat is tamelijk vaag. Vriendschappen zijn net zo gefragmenteerd als dat mensen uiteenvallen in partjes (werk, sport, familie, kerk, et cetera). Maar omdat georganiseerde sociale verbanden wegvallen, organiseren we het zelf maar.
Eén ding is in ieder geval heel belangrijk. Net zoals bij zoveel zaken die echt waardevol zijn: vriendschap kost tijd. Het kleine bekende boekje De Kleine Prins laat prachtig eenvoudig zien hoe we geen tijd meer hebben om iets of iemand werkelijk te leren kennen. ‘Mensen kopen dingen kant en klaar in winkels. Maar doordat er geen winkels zijn die vrienden verkopen, hebben mensen geen vrienden meer.’ Terwijl juist alle tijd die we aan een vriend besteden de relatie en de persoon zo belangrijk en bijzonder maakt. Alleen met je hart kun je uiteindelijk goed zien wat iets of iemand waard is.
Wat zo bijzonder is aan werkelijk wederkerige vriendschappen is dat verschillen niet alleen geaccepteerd worden, maar zelfs vruchtbaar worden gemaakt. Het is een vorm van liefde met een eigen register. Er vindt een bijzondere dynamiek plaats tussen erkenning en erkentelijkheid.
De filosoof Mark Vernon beschrijft het in zijn The Philosophy of Friendship als:
‘een nieuwe social lijm die over onze genetwerkte levens ligt (…) structuur biedend om al die grotere en kleinere spanningen en stress te kunnen verdragen die het moderne leven naar boven laat komen, en zo het desintegreren van onze levens verhindert.’
Lijkt me perfect als basis voor onze samenlevingskunst. En een mooie kans voor toegepaste improvisatie om vriendschappen te vormen en verdiepen.
Politiek
De bedding voor deze basis van vriendschap ligt vervolgens in een gedegen politiek. Biedt de politiek ruimte om zinvol na te denken over vriendschap? Geeft ze ook ruimte aan, waar de filosoof Jacques Derrida voor pleit, andere betekenissen en invullingen van het woord? Bijvoorbeeld meer vrouwelijk? Of een positieve insteek (waar het daadwerkelijk over vriendschap gaat) in plaats van een negatief discours (over vijanden en conflict)? Cultiveert ze ruimte voor een samenleving waar vriendschap kan gaan floreren?
Er is vrijwel geen wezen in het dierenrijk dat zo afhankelijk ter wereld komt als de mens. We kunnen niet zonder elkaar, en die verbondenheid vormt de rode draad van onze geschiedenis. We zijn als een weefsel met elkaar verbonden op allerlei manieren – zichtbaar en onzichtbaar.
En zoals David Attenborough prachtig laat zien in A Life On Our Planet kunnen we pas werkelijk gaan stralen, als ook de planeet recht gedaan wordt als de ultieme bedding en belangrijkste kameraad en compagnon, want zonder planeet valt er geen brood of huis te delen. ‘We need to learn again to become a part of nature instead of apart from nature – to work with nature, rather than against it. This isn’t about saving our planet, it’s about saving ourselves.’ We zijn ver gekomen met onze kennis, maar om verder te komen hebben we wijsheid nodig.
En dat lijkt zeer schaars in de politiek. Deze lijkt geen oog te hebben voor het weefsel van ons bestaan, geen aandacht voor goede verhoudingen en zicht op een duurzame, ecologische en vruchtbare maat.
Hoe ouder ik word hoe meer ik me verbaas over hoe we de samenleving met elkaar hebben ingericht. Begrijp me niet verkeerd, er valt veel goeds te benoemen, maar er is ook zoveel ongelooflijk krom. We leven in een wereld waarin je alles in overvloed kunt krijgen, behalve wat echt van waarde is.
Iets eenvoudigs als vertrouwen in elkaar (over bedding gesproken) krijgen we niet zomaar terug door de markt of de overheid, dat zijn namelijk beide arenas van competitie, niet van coöperatie. En beide dragen hele specifieke ideeën met zich mee over hoe een florerend leven eruit ziet.
Miroslav Volf, een publiek theoloog aan Yale University, betoogt dat de economische en politieke dimensies in onze geglobaliseerde wereld zich blindstaren op een leven van ‘brood alleen’. Alsof onze levens alleen maar draaien om het maken, verbeteren en distribueren van ‘wereldse’ goederen. Als we proberen te leven van ‘brood alleen’ dan is er nooit genoeg brood, er zal altijd iemand honger lijden, het brood zal een bittere nasmaak hebben, we zullen altijd meer en beter brood willen, alsof de bittere smaak van het brood komt en niet van ons leven van ‘brood alleen’. Het zal uiteindelijk lijden tot competitie, onrecht, en de vernietiging van de aarde.
De laatste maanden probeer ik een ander traject in te zetten samen met ons gezin. We hebben bijna een stuk grond in Groningen gekocht om daar vanaf nul te beginnen en ons leven in te leren richten naar hogere waarden die er voor zorgen dat we zelf de prijs leren betalen van ons bestaan. Een weg die richting samenwerking, recht en de vernieuwing van alle dingen wijst.
Het valt me op hoe ontzettend moeilijk en ingewikkeld het is om tegen de stroom in nieuwe wegen te banen. Alles en iedereen lijkt erop ingesteld dat we met z’n allen dezelfde koers varen van het kapitalisme. Met alle pijn en gevolgen van dien. Het wordt je bijna onmogelijk gemaakt om simpel en sober, eenvoudig en ecologisch, duurzaam en daadwerkelijk een hogere weg te gaan. Je moet er bijna op afstuderen en aardig wat lef hebben.
Ik snap wel dat bijvoorbeeld een onderzoeker en socioloog als dr. Eefje Steenvoorden omschrijft hoe er een groeiend onbehagen, bezorgdheid en wantrouwen is in de samenleving. Steeds meer hebben mensen een gevoel van onbeheersbaarheid en machteloosheid. We wantrouwen ons menselijk kunnen, verliezen visie, de politiek wankelt, gemeenschapszin brokkelt af, en we zien een toename van sociaaleconomische kwetsbaarheid.
Het is niet alsof we met z’n allen lopen te stralen. Gelukkig zijn er ook mensen die als sterren in de nacht richting weten te geven aan een wereld die uit het loop geslagen is. Voor mij is dat bijvoorbeeld de Amerikaanse filosoof en boer Wendell Berry. In zijn verzamelwerk met essays What Are People for? doet hij iets wat de Nederlandse theoloog Kees van Ekris als profetisch zou omschrijven: 1) hij maakt zichtbaar wat destructief is in onze wereld 2) hij onderbreekt dit als het ware met zijn schrijven 3) hij geeft er een kwalificatie aan, hij diagnostiseert het 4) en daarmee schept hij de mogelijkheid om het te overwinnen, al is het alleen al in het hart van de lezer die geraakt worden en iets ervaren van een catharsis 5) en tot slot is het alsof je als lezer wordt ingewijd in een werkelijkheid die gevolgen heeft voor hoe je alles ziet, voelt en uiteindelijk ook leeft.
Zo ervoer ik bij het lezen regelmatig iets van vreugde en hoop bij een hele andere manier van leven en beleven die Berry schetst. Zo laat hij op geniale wijze zien hoe economische vooruitgang tot hoogste goed is gemaakt en ook de politiek daaraan ondergeschikt is geraakt, maar dat we niet meer weten hoe we simpelweg vreugde kunnen beleven in werken en leven. We zitten vast in een strijd van winnaars en (noodzakelijke) verliezers. Maar:
‘In unlimited economic competition, the winners are losers; that they may appear to be winners is owing only to their temporary ability to charge their costs to other people or to nature.’
Wat we werkelijk nodig hebben is dat:
‘…our pleasures would not be merely an addition or by-product or reward; it would be both an empowerment of our work and its indispensable measure. Pleasure, Ananda Coomaraswamy said, perfects work. In order to have leisure and pleasure, we have mechanized and automated and computerized our work. But what does this do but divide us ever more from our work and our products – and, in the process, from one another and the world?
Maar hoe komen we hier uit?
‘The great obstacle is simply this: the conviction that we cannot change because we are dependent on what is wrong. But that is the addict’s excuse, and we know that it will not do. (…) We must achieve the character and acquire the skills to live much poorer than we do. We must waste less. We must do more for ourselves and each other. It is either that or continue merely to think and talk about changes that we are inviting catastrophe to make.’
Of zoals de Nederlandse visionaire boer Jan Huijgen de Amerikaanse milieuadvocaat James Gustave Speth citeerde:
‘I used to think the top environmental problems were biodiversity loss, ecosystem collapse and climate change. I thought that with 30 years of good science we could address these problems. But I was wrong. The top environmental problems are selfishness, greed and apathy, and to deal with those we need a spiritual and cultural transformation, and we scientists don’t know how to do that.’
Wat ons zou kunnen helpen is om met de bril van een improvisator naar onszelf, de ander, de politiek, de wereld te leren kijken. Zoals een boer naar een stuk grond kijkt en ‘consults the genius of the place’. Berry schrijft:
‘They would ask what nature would be doing there if no one were farming there. They would ask what nature would permit them to do there, and what they could do there with the least harm to the place and to heir natural and human neighbors. And they would ask what nature would help them to do there. And after each asking, knowing that nature will respond, they would attend carefully to her response. (…) In a conversation, you always expect a reply. And if you honor the other party to the conversation, you honor the otherness of the other party, you understand that you must not expect always to receive a reply that you foresee or a reply that you will like. A conversation is immitigably two-sided and always to some degree mysterious; it requires faith.’
Een improvisator stapt het onbekende van de ontmoeting in met de ander op kleine en grote schaal. Op persoonlijk of politiek niveau. Uiteindelijk is het op elk niveau hetzelfde, maar met wat geluk kunnen we bereiken wat Hans Boutellier de ‘improvisatiemaatschappij’ noemt. Om dat te bereiken heb je volgens improvisator Karen Hough drie dingen nodig:
- Own it: iedereen is verantwoordelijkheid voor iedereen en de gezamenlijke uitkomst.
- Equity, not equality: er wordt pas werkelijk recht gedaan als de juiste mensen op de juiste plek de juiste dingen aan het doen zijn.
- Tell it like it is: geef eerlijk feedback met de beste bedoelingen.
Misschien geeft dit je wat ideeën om dan toch die nieuwe Socrates te worden in ons midden. Het heeft me altijd wat verbaasd dat we voor wat wijsheid blijkbaar altijd ver terug in de tijd moeten. Hoe komt het dat het ons niet lukt om ook in onze tijd wat diepe wijsheid te produceren (met uitzonderingen daargelaten)? Waar zijn de wijsgeren van onze tijd? De mensen die, zoals Friedman noemde, een bepaalde presence met zich meedragen, die inspireren, motiveren, faciliteren, transformeren.
Toch is het wellicht zelfs nog beter, om niet te hopen op wat enkelingen, maar om nu toch echt samen wat neer te gaan zetten. Geen spotlight op die ene zonderling met buitengewone gedachten, maar een samenleving met mensen die elkaar laten stralen en werken aan een gezamenlijke inzet.
Socioloog en filosoof Gabriel van den Brink pleit ervoor. Ook theoloog en activist Rikko Voorberg betoogt aan de hand van de filosofe Hannah Arendt dat nieuwe wegen pas ontstaan wanneer we samen gaan handelen vanuit de toekomst waarop we hopen. En misschien is dat tot slot wel wat we nog het meest nodig hebben: een hogere hoop die kan samenbinden.
Religie
Miroslav Volf brengt niet voor niks ‘religie’ in als belangrijke gesprekspartner in onze geglobaliseerde wereld. In zijn boek Flourishing nodigt Volf uit om kritisch en genuanceerd naar de plek van religie te kijken en betoogt hij dat ze een onmiskenbare en belangrijke rol speelt om tot een betere wereld en samenleving te kunnen komen.
Zo kan religie kritische vragen stellen aan onze geglobaliseerde wereld: 1) hebben we de vrijheid om naar ons geweten te luisteren? 2) of worden we vooral aangemoedigd om te verlangen naar ‘valse goden’? 3) worden we in staat gesteld om anderen zo goed mogelijk lief te hebben naar de mate van onze (door God gegeven) vaardigheden en vermogens? 4) welke sociale, economische en ecologische effecten heeft een bepaalde vorm van globalisering voor de meest kwetsbaren op aarde?
Met andere woorden: we hebben een hoger doel nodig waardoor mensen tot bloei kunnen komen en waarbij globalisatie (e.g. de plek van politiek en de markt) enkel een middel kan zijn, en nuttig in de mate waarin ze helpt om dit doel te bereiken, maar nooit het doel zelf.
Religie biedt ons zo’n hoger doel, reikt ons vergezichten aan van hoe bloei van mensen en de wereld eruit zou kunnen zien. Ze verbindt ons in een gemeenschappelijk verlangen naar en de vreugde van het bewegen richting een betere en nieuwe wereld. Ze biedt een gemeenschappelijke hoop.
Interessant genoeg is dit ook etymologisch de betekenis van religie. Haar rol om: bij elkaar te brengen, te verzamelen en (vast) te verbinden. En haar vermogen om: kritisch te lezen; wat kan leiden tot bedenkingen en gewetensbezwaren.
Een mooi voorbeeld van de plek van religie is bijvoorbeeld de gezamenlijke brief van enkele religieuze leiders die de overheid oproepen zich moedig op te stellen ten opzichte van de opvang van vluchtelingen in Nederland.
Religie is zelf echter natuurlijk ook niet helemaal onproblematisch. Hoewel ze een prachtige bron is van wijsheid omtrent het goed leren leven van ons leven, zodat het ons goed gaat en we het leven ook als goed beleven, kan ze ook behoorlijk de plank mis slaan. Bijvoorbeeld: 1) de praktijk ziet er niet al te best uit (eg. hypocriet) 2) het onderwijs klinkt niet erg geloofwaardig, laat staan bewonderenswaardig (e.g. weinig reflectie) of 3) de gemeenschap lijkt niet erg open staan voor ‘de ander’ (e.g. geweld). Ik noem ze de uitdagingen van: tangibility, credibility and desirability.
Als het gaat over credibility (ook wel apologetiek) dan wordt er al heel veel winst gemaakt. Maar als het gaat over tangibility (noem het ethiek) en ook desirability (noem het esthetiek) dan is er nog heel veel winst te behalen. En dat is ook noodzakelijk, want zonder tangibility en desirability klettert je credibility als religie ook keihard in elkaar.
Laat ik het illustreren aan de hand van mijn eigen christelijke traditie en wat persoonlijke keuzes die ik hier zelf in leer maken. Ik zal ter illustratie twee theologen aanhalen die hun licht schijnen op ethiek en esthetiek.
Materiality as Resistance
De theoloog Walter Brueggemann schreef Materiality as Resistance als profetische kritiek op een geloof dat niet concreet en tastbaar wordt in de wereld. Christenen zijn zich teveel gaan fixeren op die andere nieuwe en betere wereld en deze huidige wereld gaan negeren (als het toch allemaal gaat over die nieuwe wereld die komt, hoef je nu niks te veranderen). En bovendien ontstond er sowieso een scheiding tussen wat echt van belang was (het heilige) en dat wat van ondergeschikt belang was (het profane).
Het resultaat is dat de kerk geen idee heeft hoe ze met het echte dagelijkse leven om moet gaan in al haar concreetheid en materialiteit (e.g. geld, eten, lichaam, tijd en plaats). Terwijl de Bijbel ons nadrukkelijk uitdaagt om deze materiële dimensie van het leven eerlijk, kritisch en trouw te doordenken.
‘Mature materiality is the practice of justice, righteousness, steadfast love, mercy, and faithfulness with the neighbor with reference to such matters as money, food, bodily health, time, and place.’
Als we niet goed met onze buren (dichtbij en ver weg) op deze wereld om leren gaan – tastbaar, zichtbaar om ons heen – dan hoeven we zeker niet te verwachten dat we goed met God om te gaan (die onzichtbaar is). Of anders gezegd: het gebod om God en naaste lief te hebben, is één gebod. Als je geen leven leert leven van liefde voor je naaste, dan zul je God niet leren kennen.
Onze huidige poging om anders te leren leven als gezin, waarbij we ons hele bestaan opnieuw onder de loop nemen op basis van duurzaamheid en een diepere solidariteit met de mensen en wereld om ons heen, is onze weg richting een materiality as resistance – verzet tegen een wereld op drift.
En we verwachten eigenlijk van een ieder die zijn of haar geloof serieus en volwassen willen leven een zelfde reflection in action. Zonder dat ons geloof tastbaar wordt, acht ik het weinig geloofwaardig en geloof waardig.
Holy Envy
De theoloog Barbara Brown Taylor schreef Holy Envy als een beschrijving van haar zoektocht naar God in het geloof van anderen. Ze neemt het risico om het geloof van anderen kwetsbaar dichtbij te laten komen, om oprecht nieuwsgierig te worden en om nederigheid en bescheidenheid te oefenen.
Ze kon het zichzelf niet meer veroorloven om religieus ongeletterd te zijn, want ’the lens is not the landscape’ en ’the God of your understanding is just that: the God of your understanding. What you need is the God just beyond your understanding.’ Taylor beschrijft drie principes in de dialoog met de ander:
- When trying to understand another religion, you should ask the adherents of that religion and not its enemies.
- Don’t compare your best to their worst.
- Leave room for holy envy.
‘What I see in the neighbor’s yard does not belong to me, but it shows me things in my own yard that I might otherwise have overlooked. If the same thing happens to the neighbors when they look at my yard from their side, we may have a chance to help each other practice our different faiths better.’
Taylor stelt ons de betekenisvolle vraag: ‘what is the story you are working on that doesn’t have an ending yet? De grootste uitdaging voor religie in de pluralistische wereld is, volgens Volf, ’to help people grow out of their petty hopes so as to live meaningful lives, and to help them resolve their grand conflicts and live in communion with others.’ En dat mogen we doen door in alle kwetsbaarheid en bescheidenheid wijsheid te delen met elkaar.
En wijsheid is per definitie improvisatorisch van aard: ze past zich met elke nieuwe ontdekking en in elke nieuwe situatie weer opnieuw aan. Ze is nooit helemaal af – het verhaal gaat door, totdat we eindelijk thuis zijn.
‘We’re all just walking each other home.’
Ram Dass