Een overwerkte Amerikaanse zakenman is op vakantie in een klein kustplaatsje in Mexico op dringend aanraden van zijn dokter. De eerste ochtend krijgt hij alweer een dringend belletje van zijn kantoor en omdat hij daarna niet meer kan slapen loopt hij de pier op om zijn hoofd te legen. Hij kijkt uit over de zee, wanneer een klein vissersbootje met één visser aanmeert.
In het kleine bootje liggen een aantal grote tonijnen. De Amerikaan geeft de Mexicaanse visser een compliment over de kwaliteit van zijn vissen en vraagt hoe lang het hem heeft gekost ze te vangen.
De Mexicaan antwoordt: ‘Oh, eventjes maar.’
‘Waarom ben je dan niet langer op zee gebleven om nog meer te vangen?’ vraagt de Amerikaan verbaasd.
‘Ik heb ruim voldoende voor mijn familie en om wat weg te geven aan vrienden,’ zegt de Mexicaan terwijl hij de vissen in een rieten mand tilt.
‘Maar wat doe je dan met de rest van je tijd?’ vraagt de Amerikaan.
De Mexicaan kijkt hem glimlachend aan: ‘Ik ga laat naar bed, slaap uit, vis een beetje, speel met mijn kinderen, houd een siësta met mijn vrouw, Julia, en ‘s avonds ga ik het dorp in waar ik wijn drink en gitaar speel met mijn vrienden. Ik heb een behoorlijk druk leven, señor.’
De Amerikaan lacht en zegt: ‘Meneer, ik heb een Harvard MBA en kan je helpen. Je moet meer tijd besteden aan vissen, en met de opbrengst een grotere boot kopen. Binnen een mum van tijd kun je verschillende boten kopen. En voor je het weet heb je een hele vloot aan vissersboten.’
Hij vervolgt: ‘In plaats van je vangst te verkopen aan een tussenhandelaar, verkoop je direct aan de klant, en uiteindelijk open je je eigen visfabriek. Je beheert en controleert zelf het product, het verwerken en de distributie. Uiteraard verruil je dit kleine vissersdorpje voor Mexico City, daarna Los Angeles en uiteindelijk New York. Daar stuur je met goed management en leiderschap je multinational aan.’
De Mexicaanse visser vraagt: ‘Maar, señor, hoe lang duurt dit allemaal?’
Waarop de Amerikaans antwoordt: ’15 tot 20 jaar. Maximaal 25.’
‘En wat dan?’ vraagt de visser.
De Amerikaan lacht weer en zegt: ‘Dat is het beste gedeelte! Wanneer de tijd rijp is, ga je naar de beurs en verkoop je je aandelen aan het publiek en wordt je rijk. Je zult miljoenen verdienen!’
‘Miljoenen, señor? En wat dan?’ vraagt de visser nogmaals.
‘Dan ga je met pensioen, verhuis je naar een klein Mexicaans vissersdorpje, waar je laat naar bed gaat, uitslaapt, met je kinderen speelt, siësta’s houdt met je vrouw en ‘s avonds het dorp in gaat om wijn te drinken en gitaar te spelen met je vrienden…’
Deze parabel uit het boek The 4-Hour Work Week van Timothy Ferriss geeft weer wat ik me de afgelopen tijd steeds meer heb afgevraagd: wat is nu eigenlijk genoeg? Of anders gezegd: waar is de maat? Hoe kunnen we in onze mateloze wereld onze eigen grenzen opnieuw ontdekken als een bedding van bloei die ook onze wereld weer richting een betere bestemming kan voeren? Hoe kunnen we met integriteit, wijsheid en creativiteit op zoek naar meer, minder en genoeg?
Ik heb me de afgelopen weken intensief beziggehouden met de spelregel ‘accepteer het aanbod’ en daarom nu een blog over de vraag: hoe kunnen we onze menselijke maat accepteren?
‘Maak me niet arm, maar ook niet rijk,
Spreuken 30:8
voed me slechts met wat ik nodig heb.’
Meer is minder
Misschien heb je het gelezen in een eerdere blog van me, maar ik ben me aan het bezinnen op een alternatieve manier van wonen, werken en leven waarbij ik me wil losmaken van de destructieve stromen en systemen die me gevangenhouden in een leven en mindset van schaarste die ons bestaan langzaamaan lelijk en levenloos maken. Om me in plaats daarvan als nieuw betekenisvol te verbinden aan mensen, handen, harten, levens en de wereld. Op zoek naar een moderne levenskunst, een holistisch en duurzaam bestaan, dat waarachtig, goed en mooi is.
Daar waar het leven zich steeds verder fragmenteert en reduceert hebben we geen idee meer hoe bijvoorbeeld voeding, omgeving, landbouw en gezondheid diep met elkaar verbonden zijn. Of hoe wonen, werken en (samen)leven met elkaar samenhangen. We moeten van een destructief ego-systeem naar een duurzaam eco-systeem.
Als moderne mensen missen we echter integratie. Ons leven (denken, voelen, willen en handelen) vormt geen eenheid en heeft geen samenhang meer. Er is geen karakter of verhaal dat duurzaam vervulling en betekenis geeft. Om me heen zie ik een groeiende hunkering naar heelheid.
We blokkeren de diepere vragen en het onderliggende verlangen naar bezieling. En hopen onze hunkering op te lossen met meer. Maar meer is uiteindelijk minder. Sowieso wordt er ergens een prijs betaald voor deze onverzadigbare honger (zo las ik in Theory U van Otto C. Scharmer): denk aan de anderhalve planeet die we gemiddeld met elkaar misbruiken, de acht rijkste mensen die samen meer bezitten dan meer dan de helft van de wereldbevolking, of de 800.000 mensen die er jaarlijks een einde aan maken omdat ze de ratrace niet meer trekken.
In zijn Dankboek schrijft Ernst-Jan Pfauth hoe meer dan een miljoen Nederlanders kampen met burn-out verschijnselen. Ze zijn oververmoeid, slapen slecht, hebben hoofdpijn en stress. Ze hebben het gevoel geen betekenisvol werk meer te kunnen leveren en zijn aan het einde van de dag emotioneel uitgeput. Als ze ’s ochtends opstaan, zijn ze gelijk alweer moe van alle berichten op hun telefoon.
We leven, zoals de Duits-Koreaanse filosoof Byung-Chul Han in zijn The Burnout Society omschrijft, in een prestatiemaatschappij. Daar waar vroeger een externe ‘discipline’ ons vertelde wat we moesten doen en we daarnaast konden rusten, leggen we nu onszelf ons ‘werk’ op en zijn we er nooit klaar mee. Op de vraag ‘hoe het gaat’ kunnen we ons geen ander antwoord meer voorstellen dan ‘druk’. Er is altijd meer te doen of te bereiken en er is altijd wel iemand die het nog beter doet.
De geschiedenis van de homo sapiens is volgens Yuval Noah Harari een tragedie van uitroeien, uitputten en uitsterven:
‘…despite the astonishing things that humans are capable of doing, we remain unsure of our goals and we seem to be as discontented as ever. We have advanced from canoes to galleys to steamships to space shuttles – but nobody knows where we’re going. We are more powerful than ever before, but have very little idea what to do with all that power. Worse still, humans seem to be more irresponsible than ever. (…) We are consequently wreaking havoc on our fellow animals and on the surrounding ecosystem, seeking little more than our own comfort and amusement, yet never finding satisfaction.’
Ergens wordt de prijs betaald.
Deze seculiere tijd kent een eigen religie, een eigen ‘seculeuze’ neiging om ons gevoel van tekort of schaarste op allerlei manieren op te vullen. We gaan misschien niet meer naar de kerk of moskee, maar wel naar de Ikea, de fitnessclub of een toprestaurant om iets van de leegte te vullen (of denk aan romantiek, ouderschap, technologie, werk, politiek, enzovoort).
Zoals T. S. Eliot schrijft:
‘Half the harm that is done in this world
Is due to people who want to feel important.
They don’t mean to do harm – but the harm does not
interest them.
Or they do not see it, or they justify it
Because they are absorbed in the endless struggle
To think well of themselves.’
De functie die religie had of heeft voor mensen is voor een groot deel ook dat ze ons vertelt dat we okay zijn, dat onze levens ertoe doen, een andere naam voor alle ladders die we beklimmen en spullen die we verzamelen in onze hunkering naar heelheid. Onze religie is dat waar we op steunen, niet enkel voor betekenis of hoop, maar voor genoeg (gelukkig genoeg, succesvol genoeg, dun genoeg, rijk genoeg, invloedrijk genoeg, goed genoeg, et cetera) – in de verwachting dat als we ooit genoeg hebben of kunnen we ook misschien genoeg zullen zijn.
Dit mateloze zoeken wordt ook beschreven door de Leidse hoogleraar Andreas Kinneging in zijn recente boek De Onzichtbare Maat. Volgens hem zijn we mateloze mensen die leven in een mateloze tijd. Daar waar vroeger Athene (Plato en Aristoteles) en Jeruzalem (Augustinus en Thomas) een maat boden, is dit door de verlichting en de romantiek grotendeels verdwenen. In de plaats daarvoor zijn we onder het credo van vrijheid en gelijkheid mateloos gaan consumeren (als gevolg van de verlichting) met later de even mateloze romantieke tegenpool: onze zoektocht naar authenticiteit en oorspronkelijkheid.
Beide zijn volgens Kinneging uiteindelijk doodlopende mateloze wegen, die ten onder gaan aan het idee dat meer van het goede altijd beter is, dat alles wat we willen okay is. Dit geloof loopt op z’n einde. De maat is vol, of eigenlijk: de maat is helemaal leeggelopen, waar is de maat?
Kinneging betoogt dat we zouden moeten streven naar de oude derde weg van de traditie uit Athene en Jeruzalem: een gemeenschapsdenken gestoeld op de oude deugden. Of met andere woorden: betekenisvol zoeken naar verbinding met onszelf, elkaar en de wereld. Geniet met mate(n).
Het is een oefening in maat houden. We zijn helemaal tureluurs geworden, gek van de eentonige ruis van meer, meer, meer. Dolgedraaid om onze eigen as. En we zijn de kluts kwijt. Het ritme. Een groove om op te dansen, met vreugde te kunnen leven. Een vorm van discipline, van vrijheid in verbondenheid, van gelijkheid in een groter verhaal.
Van genoeg.
Minder is zonder meer genoeg
Wat als we nu uit zouden gaan van genoeg, in plaats van meer? Wat als we niet als een onverzadigbare Wolf of Wallstreet door het leven razen, maar wat nu als we accepteren dat veel minder zonder meer genoeg is. Velen hebben deze weg al gewezen:
‘One does not accumulate but eliminate. It is not daily increase but daily decrease. The height of cultivation always runs to simplicity.’
‘Perfection is not when there is no more to add, but no more to take away.
‘It is vain to do with more what can be done with less.’
Bruce Lee, Antoine de Saint-Exupéry, William of Ockham
Het is eng om ja te zeggen tegen minder, het is risicovol, het is kostbaar. Tegelijkertijd zou het in onze tijd een van de meest hoopvolle dingen zijn om te doen. Een nieuw begin, nieuwe wegen, vol vertrouwen, vol verwondering en verwachting nieuwe avonturen aangaan.
Van binnen horen we stemmetjes die ons zeggen: maar er kan zoveel. Je leeft maar één keer. Je haalt er toch wel uit wat erin zit? Maar juist hoe we met onze grenzen omgaan, met onze maat, bepaalt het ritme, de muziek, de kwaliteit van ons leven. Daar waar we opgroeien met het idee dat je je grenzen zoveel mogelijk moet oprekken, is het nu misschien tijd om ze eens serieus te nemen als een bedoeld en betekenisvol onderdeel van ons leven, tot we merken dat ze weldadig aandoen.
Juist in verbondenheid met de menselijke maat van het bestaan gaan we iets proeven van wat vrijheid werkelijk is. In mijn commitment aan mijn vrouw zit bijvoorbeeld iets van toewijding aan een maat, aan een weg die ik niet meer helemaal in de hand heb maar waar ik me aan toevertrouw. Zo klonk op onze bruiloft deze liedtekst: ‘weet dat je ook verliest want ook de ander kiest.’ Dat wat het me kost is echter ook m’n grootste schat, juist deze intieme verbondenheid bevrijdt. De maat is vol. Het is genoeg.
Zo schrijft de columnist David Brooks in zijn boek The Second Mountain over de mens die op zijn weg naar ‘de tweede berg’ een stille strijd aangaat met de individualistische ‘ik ben vrij om mijzelf te zijn’ cultuur. Waarbij niet meer persoonlijk geluk, maar betekenis en vreugde de maat is; niet onafhankelijkheid maar wederzijdse afhankelijkheid gevierd wordt.
Brooks beschrijft dat de meeste van ons in het leven misschien wel vier grote verbindingen aangaan: met een partner, een roeping, een overtuiging en een gemeenschap. Zij die deze verbindingen daadwerkelijk duurzaam aangaan bouwen een maat. En daarmee: een identiteit, betekenis, karakter en een hogere vorm van positieve vrijheid (tot en niet enkel van).
Deze mensen stralen iets uit van wat de Fransiscaanse priester Richard Rohr een bright sadness noemt: hoopvol realisme. Een zwaarte in het leven die gedragen wordt door een nog diepere lichtvoetigheid. Dat wat Parker Palmer in A Hidden Wholeness omschrijft als een gebroken hart dat als het ware groeit in capaciteit en openheid om pijn en vreugde samen te dragen en niet, zoals ook voorkomt, uit elkaar valt verspreid in kleine stukjes.
Mensen die werkelijk somewhere zijn en niet anywhere. Geen toeristen, maar eerder boeren. Geworteld op een plek welke ze weten te cultiveren, tot bloei en bestemming. Meer egel dan vos zogezegd (zoek maar op).
Ik ben zelf onder de indruk geraakt van Etty Hillesum. Geboren op 15 januari in 1914 groeit ze op zonder richting en houvast in haar bestaan. Op haar 26ste vallen de Nazi’s Nederland binnen en met de bezetting op de achtergrond volgen we haar ontwikkelingen in haar dagboek. Het grootste deel van haar leven leefde ze in afwachting, zo schrijft ze, alsof ze nog niet echt leeft. Maar op een gegeven moment voelt ze zich geroepen tot een hoger ideaal waar ze zich aan wil toewijden. Terwijl de brutaliteit van de Nazi’s toeneemt realiseert Etty zich dat we niks in de wereld kunnen veranderen als we niet eerst zelf veranderen. Ze accepteert haar leven volledig met alle beperkingen, zelfs de mogelijkheid van haar dood:
Met ‘met het leven afgerekend’ bedoel ik: de mogelijkheid van de dood zo absoluut in mijn leven opgenomen, mijn leven a.h.w. verruimd met de dood, met het onder de ogen zien en aanvaarden van de dood, van de ondergang, van iedere soort van ondergang, als behorende bij dit leven. Dus niet a.h.w. van dit leven nu al een stuk te offeren aan de dood, door de angst van de de dood en het niet aanvaarden van de dood, door dat niet aanvaarden en door al die angsten hebben de meeste mensen nog maar een armzalig en verminkt stukje leven overgehouden, wat nauwelijks nog leven te noemen is. Het klinkt bijna paradoxaal: door de dood buiten zijn leven te sluiten, leeft met niet een volledig leven en door de dood binnen zijn leven op te nemen, verruimt en verrijkt men zijn leven.
Het verstoorde leven, dagboek van Etty Hillesum
Hoe jouw leven er ook uit gaat zien, wat je hopelijk mag leren van Etty en vele anderen is het belang van de integratie van je leven. Niet zozeer de verbreding ervan als veeleer de verdieping ervan. Om jezelf niet op te laten jagen in een versnipperde zoektocht naar vervulling, maar om genoeg(en) te vinden in de synthese van je bestaan. Om jezelf langzaam bij elkaar te rapen en te ontdekken dat de maat vol is. En je hart vervuld.
Neem je eigen plek in en droom niet alleen van kathedralen van meer, meer, meer, maar bouw steen voor steen aan een huis van genoeg. Maak verbinding. ‘Verspil’ kostbare uren. Accepteer de beperkingen van lichaam, tijd en plaats. Laat de begrenzing je tot bloei brengen.
Benedictijner monniken kennen deze vreugdevolle en duurzame soberheid (waar minder zonder meer genoeg is). De soberheid wordt gecultiveerd zonder dat het (samen)leven zuur en schraal wordt. Zo wordt er rekening gehouden met voldoende en gevarieerd eten. En dezelfde toegewijde zorg komt tot uitdrukking in: het gebouw, gereedschap, kleiding, boeken, tuin, bos, boerderij, etc. De monniken in de abdij houden niet van slordige verspilling en een morsig leven en staan daarmee in contrast met een cultuur van overconsumptie. Ze blijken in hun houding, maatgevoel en afwisseling uiteindelijk duurzamer en echter te zijn.
Ernst-Jan Pfauth geeft als tip om te streven naar wat hij omschrijft als ‘dagelijkse voldoening’: het ervaren van geluk door de betekenis van de doodnormale dingen die we dagelijks doen. En niet door de beloning die ze eventueel op kunnen leveren. Dat kun je doen door je bezigheden te zien als oefeningen, door ruimte te maken voor opperste concentratie, door je te richten op anderen, en ook door actief te oefenen in dankbaar zijn. Een veelgenoemde oefening van mensen die aangeven gelukkig te zijn.
Je kunt blijven dromen over die gigantische villa de je nooit gaat bouwen of steen voor steen gaan stapelen tot er daadwerkelijk een huis staat. Zorg dat je gewoon gaat beginnen (nog vóór gewoon doen, dat schrikt nog teveel af) en slik als eerste de kikker door (die dingen die je uitstelt). En zorg dat je duidelijk kiest voor minder, in plaats van telkens weer verstrikt raakt in meer: ben je te makkelijk te bereiken? Heb je er lang genoeg over na kunnen nadenken? Wil je het uit plichtsbesef? Is het een ‘hell yeah or no’? Zou je het doen als het vandaag al was? Stop met jezelf als middelpunt van de wereld te zien (je hebt het niet eens meer door). En tot slot schrijf eens bedachtzaam (met pen en papier) drie dingen op per dag waar je dankbaar voor bent. Je zult tevredener, optimistischer, vriendelijker en empathischer worden. Zorg dat je het niet pas mist als het weg is. Maar vier alles wat je vanzelfsprekend vindt, vraag je af of het wel zo vanzelfsprekend is en wie er de prijs voor betaalt, en kies voor duurzaam geluk voor iedereen.
Anselm Grün, een benedictijner monnik, schrijft in Vergeet niet te leven! dat je leven pas gaat stromen als je je ergens aan toewijdt (en dat betekent dus automatisch een keuze voor eenvoud in plaats van een veelvoud aan opties; die ook zelden nooit geleefd maar enkel gedroomd worden). We verzuimen uiteindelijk te leven door een verkeerd idee van vitaliteit. We denken pas vitaal te zijn als we meer kunnen doen (en dan met name meer hobby’s, reizen, tijd voor onszelf, et cetera). In het leven gaat het echter over stromen en tot bloei komen. En daar is overgave voor nodig. We zijn pas helemaal onszelf, als we onszelf even vergeten (denk een de flow van Csikszentmihalyi). Als we alleen aan onszelf denken, draaien we rondjes rond ons ego, dan wordt je tureluurs. Velen proberen om heelhuids door het leven te komen, maar ze missen het, ze gaan eraan voorbij de mist in. Enkel zij die hun leven verliezen, vinden het.
Schoon genoeg
Wie nooit wil verliezen, zal ook nooit winnen. Het is de kunst van het falen (waar we met de zesde spelregel op terug zullen komen). Een fundamentele voorwaarde voor creativiteit en daarmee ook voor levenskunst. We leven in de onvoltooid tegenwoordige tijd en deze is per definitie nog niet klaar, maar wel meer dan genoeg. We zitten midden in een prachtig proces, maar in onze perfectieve wereld hebben we alleen maar oog voor kant en klare producten en het liefst nu meteen hier in onze schoot geworpen.
Ik las het volgende in Absolute Truths van Susan Howatch. De beeldhouwster Harriet March is aan het woord. Ze vertelt een theoloog die langskomt over hoe zij de wereld ziet door haar werk.
‘No matter how much the mess and distortion make you want to despair, you can’t abandon the work because you’re chained to the bloody thing, it’s absolutely woven into your soul and you know you can never rest until you’ve brought truth out of all the distortion and beauty out of all the mess – but it’s agony, agony, agony – while simultaneously being the most wonderful and rewarding experience in the world – and that’s the creative process which so few people understand. It involves an indestructible sort of fidelity, an insane sort of hope, and indescribable sort of… well, it’s love, isn’t it? There’s no other word for it… And don’t throw Mozart at me… I know he claimed his creative process was no more than a form of automatic writing, but the truth was he sweated and slaved and died young giving birth to all that music. He poured himself out and suffered. That’s the way it is. That’s creation… You can’t create without waste and mess and sheer undiluted slog. You can’t create without pain. It’s all part of the process. It’s in the nature of things. So in the end every major disaster, every tiny error, every wrong turning, every fragment of discarded clay, all the blood, sweat and tears – everything has meaning. I give it meaning. I reuse, reshape, recast all that goes wrong so that in the end nothing is wasted and nothing is without significance and nothing ceases to be precious to me.’
Susan Howatch – Absolute Truths
Heeft ze het nu over beeldhouwen of het leven? Ja. En ik begin langzaam maar zeker schoon genoeg te krijgen van deze wereld van meer en meer, aangevuurd door de hardnekkige illusie van schaarste. Als improvisator ga ik uit van genoeg en vind ik genoegen in genoeg (het is meer dan genoeg). Je werkt met wat er is, je wijdt jezelf toe aan het proces, en je bent in staat om zelfs iets uit niets te maken. Er is altijd schoon genoeg, alles is er al, het is volstrekt genoeg, en het is geheel en al mooi.
Daar waar meer uiteindelijk minder is en de maat blokkeert; komen we erachter dat als we een maat vinden en accepteren we met minder zonder meer genoeg hebben; en meer nog dan dat, door werkelijk aan de slag te gaan met wat er is (en het te overaccepteren) en het niet slechts als een gegeven aan te nemen maar als een geschenk aan te gaan, kun je gaan bedenken wat je ermee zou kunnen en willen doen.
Overaccepteren is niet zomaar iets klakkeloos aannemen als gegeven, maar het aangaan als geschenk en jezelf afvragen: hoe wil ik dit eigenlijk aannemen? Je staat niet zozeer meer stil bij wat het zou moeten zijn, maar bij wat het zou kunnen zijn. Het gaat er niet meer om wat je ermee zou moeten doen, maar wat je ermee zou kunnen doen op een manier die aansluit bij jouw verhaal en bij wie je bent en wilt zijn. Denk aan hoe Etty Hillesum zelfs de mogelijkheid van haar dood kon ‘overaccepteren’ en haar leven ermee wist te verruimen en te verrijken. Dit kunnen wij ook doen met een duurzame menselijke maat.
Denk bijvoorbeeld aan de Deense architect en stedenbouwkundige Jan Gehl die letterlijk steden wil inrichten op een Human Scale, zodat steden gewoon weer duurzaam leefbaar worden voor mensen.
Denk aan de Oxford-econoom Kate Raworth die betoogt dat we een donuteconomie nodig hebben om te kunnen bloeien en niet om te groeien. In haar TedTalk legt ze hoe we onze wereld uit het gat — waar mensen de essentiële dingen van het leven ontberen — kunnen halen en regeneratieve, verdelende economieën kunnen creëren die werken binnen de ecologische grenzen (of maat) van de planeet.
Denk aan de kunstenaar Phil Hansen die op aanraden van zijn arts besloot zijn lichamelijke beperking (het schudden van zijn hand) te accepteren en te overstijgen (overaccepteren). De maat is voor hem niet slechts een beperkend gegeven, maar een geschenk: een bron van creativiteit.
Zovelen hebben juist grenzen, een maat, een ritme, een discipline, een beperking, of dat wat minder lijkt weten te accepteren en overaccepteren tot bronnen van eindeloze creativiteit. Wolfgang Amadeus Mozart deed dit met vijf octaven, Jimi Hendrix met zes snaren, Serena Williams met de lijnen van een tennisbaan. Juist binnen de maat ontketenen we ons werkelijke potentieel en onze betekenis voor de wereld.
Het overheersende beeld van een menselijke maat is dat zij verwijst naar een kleinburgerlijke moraal met deugden als vlijt, zuinigheid, orde en netheid. Niet echt een aantrekkelijke visie voor iemand die zich graag wil ontplooien. Zo’n burgermansmoraal (met een gedomesticeerd hart) staat in schril contrast tot de deugdethiek uit de klassieke oudheid en een vol leven. In de beroemde Ethica Nicomachea van Aristoteles draait het nu juist wel om mensen die willen uitblinken en een geslaagd leven willen leiden.
Deugd verwijst bij Aristoteles niet naar braafheid of soberheid, maar naar voortreffelijkheid of virtuositeit (vgl. virtu, virtue). Een mens is gelukt als hij geworden is wie hij moet zijn. Het gaat om een levenshouding. De deugd is onderdeel van de houding vanwaaruit een handeling zich voltrekt. Houding en keuzes vloeien uit elkaar voort. Regelmatig goed handelen leidt tot een houding, en deze houding ondersteunt de keuzes die je maakt om goed te blijven handelen. Weet wat je doet, kies bewust voor je wat doet en handel vanuit een innerlijke houding.
Volgens Aristoteles zijn er drie houdingen mogelijk, maar slechts één daarvan is de goede. Te veel en te weinig zijn de verkeerde houdingen. Het juiste midden is de goede. Het gaat om doeltreffendheid: het moet raak zijn. Ieder mens moet steeds op zoek gaan en vaststellen wat in zijn concrete situatie het juiste midden is: denk aan dapperheid, matigheid, vrijgevigheid, rechtvaardigheid. Zo is dapperheid het juiste midden tussen lafheid en roekeloze overmoed. Vrijgevigheid tussen gierigheid en verspilling.
Als je opzoek wilt naar deze juiste maat probeer dan dit:
- Keer je af van wat het meest aan het midden is tegengesteld. Het ene uiterste is meer verkeerd dan het andere, dus die kant moet je zeker niet op.
- Ga na waartoe je het sterkst geneigd bent en vervolg dan je weg in tegenovergestelde richting.
- Zoek de balans, hel nu eens naar het teveel en dan weer naar het tekort over.
- Kom je niet precies in het midden uit, volg dan de op één na beste koers.
- Hoed je voor het aangename en het genot, want dat zijn verraderlijke motieven.
Je moet er heel wat voor doen om deze juiste maat te verwerven. Maar uiteindelijk zijn denken, voelen, willen en handelen één. Het gaat er dus niet alleen om wat je doet, maar ook en vooral hoe je het doet. Hoe je iets ervaart, aanvoelt, erop reageert. Uiteindelijk heb je karakter gekregen: leef je stijlvol en met voldoening. Je bent geslaagd en heel geworden. Een houding van integratie. Al je menselijke vermogens, alle activiteiten in je leven zijn op elkaar afgestemd. Moderne mensen missen vaak integratie, hun leven vormt geen eenheid en samenhang.
Ik ben me gaan realiseren dat ik in Amsterdam mateloos leef en dat ik er schoon genoeg van heb. Ik ben op zoek naar een maat waar ik zelf de prijs betaal voor mijn bestaan en niet anderen en de wereld. Om zo zelf tot bloei te kunnen komen en de wereld tot haar bestemming. Ik noem het een moderne levenskunst voor iedereen. Waarbij improvisatie, reflectie en inspiratie leiden tot beweging, bezinning en bezieling. Met renovatie als gevolg: daadwerkelijk verandering en duurzame vernieuwing voor mens en wereld. Ik geloof dat het mogelijk is om dat wat nu onbegonnen lijkt onbevangen aan te gaan.
Zoals ook de socioloog Richard Sennett opmerkt in zijn boek Building and Dwelling vraagt dit om verbinding, gemeenschap, socialiteit. Het vraagt om die ene gulden leefregel die je ook terug vindt in vrijwel alle grote tradities: heb je naaste lief als jezelf. En hoewel wijdverspreid, zelden echt geleefd. De tijd is rijp om dit daadwerkelijk aan te gaan.
Je kunt de gouden regel gaan toepassen en uitwerken op allerlei terreinen van je leven. Op welke manier heb je jezelf en je naast ten volle lief? Wat is een leven waard om voluit te leven? Een levensregel – zoals de Invitations & Commitments van The Order of Sustainable Faith die nu voor me ligt – werkt dit uit op allerlei gebieden: werken, bidden, studeren, rusten, stilte, alleen-zijn, (samen)leven, eenvoud, armoede, solidariteit, nederigheid, kleding, eten, bezittingen, technologie, relaties, gehoorzaamheid, gastvrijheid, zorg, vrede en verzoening. Het biedt een maat om binnen tot bloei te komen.
Ik probeer zelf de rabbi Jezus van Nazareth te volgen die wandelde in eenvoud. Hij nodigt anderen uit om met hem op te trekken:
‘Kom naar mij, jullie die vermoeid zijn en onder lasten gebukt gaan, dan zal ik jullie rust geven. Neem mijn juk op je en leer van mij, want ik ben zachtmoedig en nederig van hart. Dan zullen jullie werkelijk rust vinden, want mijn juk is zacht en mijn last is licht.’
Uit het evangelie van Mattheüs 11:28-30
Het beeld dat hij gebruikt is dat van het delen van een juk. Een os wordt geleerd om vredig en goed te werken door onder een juk te lopen met een dier dat al getraind is. In eerste instantie zal het dier zichzelf kapot schaven onder het juk, op hol slaan en proberen weg te rennen. Het juk zal voelen als een last. Maar met dat het dier leert om werkelijk mee te wandelen ontstaat er rust in eenvoud. En zo is het ook met ons.
We zitten nu ook onder een juk. Dat van meer, meer, meer. Een juk van oneindig tekort hebben, kunnen en zijn. En we hebben het niet eens meer door. Ik zou zeggen: kies een beter juk. Wees niet langer onverschillig.
In zijn bekende toespraak ‘The Perils of Indifference’ wees Elie Wiesel op de gevaren van onverschilligheid. Niet alleen de mensen om ons heen lijden er hevig onder, maar ook onze eigen menselijkheid staat onder druk.
Eigenlijk een heel vreemde toestand waarin de lijn tussen licht en donker, onrecht en compassie, goed en kwaad vervaagt. Het is daarmee de ultieme belichaming van het kwaad. Onverschilligheid maakt dat mensen al sterven voor het einde van hun leven. Het is misschien wel de meest voorkomende vorm van blokkeren in onze tijd. We gaan het leven niet daadwerkelijk aan maar zitten het allemaal een beetje uit. We vinden het wel prima.
‘If only I had an enemy bigger than my apathy I could have won’, zingt Marcus Mumford. We missen vaak een groter verhaal, een zekere urgentie of een dieper verlangen. Het is de kunst (en zou levenskunst zijn) wanneer we bewust betekenis, vorm en inhoud gaan geven aan het leven en zo de onverschilligheid te lijf gaan. Ga het leven aan.
Als je al moe wordt bij de gedachte om iets te doen, begin dan eens, in navolging van de Japanse boer en filosoof Masanobu Fukuoka, met de vraag: wat valt er niet te doen?
Zijn boek ‘The One-Straw-Revolution’ is van grote invloed geweest op de ontwikkelaars van de permacultuur met ethische basisprincipes als earth care, people care en fair share die je ook terugvindt bij succesvolle oude beschavingen in de geschiedenis: er wordt rekening gehouden met alle leden van de groep, de belangen van de gemeenschap als geheel en de belangen van de aarde. Als ook wij nu eens werkelijk zouden gaan leven volgens een duurzame menselijke maat, dan kunnen we misschien nog even vooruit, zonder dat we aan onverschilligheid ten onder gaan.
Ik laat je achter met dit gedicht om op te kauwen van de schrijver en boer Wendell Berry. Heel veel goeds!
I
I have a steep wooded hillside that I wanted to be able to pas-
ture occasionally, but it had no permanent water supply.About halfway to the top of the slope there is a narrow bench,
on which I thought I could make a small pond. I hired a man
with a bulldozer to dig one. He cleared away the trees and then
formed the pond, cutting into the hill on the upper side, piling
the loosened dirt in a curving earthwork on the lower.The pond appeared to be a success. Before the bulldozer quit
work, water had already begun to seep in. Soon there was
enough to support a few head of stock. To heal the exposed
ground, I fertilized it and sowed it with grass and clover.We had an extremely wet fall and winter, with the usual freez-
ing and thawing. The ground grew heavy with water, and soft.
The earthwork slumped; a large slice of the woods floor on the
upper side slipped down into the pond.The trouble was the familiar one: too much power, too little
knowledge. The fault was mine.I was careful to get expert advice. But this only exemplifies
what I already knew. No expert knows everything about every
place, not even anything about any place. If one’s knowledge
of one’s whereabouts is insufficient, if one’s judgment is un-
sound, then expert advice is of little use.II
In general, I have used my farm carefully. It could be said, I
think, that I have improved it more than I have damaged it.My aim has been to go against its history and to repair the dam-
age of other people. But now a part of its damage is my own.The pond was a modest piece of work, and so the damage is not
extensive. In the course of time and nature it will heal.And yet there is damage – to my place, and to me. I have carried
out, before my own eyes and against my intention, a part of the
modern tragedy: I have made a lasting flaw in the face of the
earth, for no lasting good.Until that wound in the hillside, my place, is healed, there will
be something impaired in my mind. My peace is damaged. I
will not be able to forget it.III
It used to be that I could think of art as a refuge from such trou-
bles. From the imperfections of life, one could take refuge in the
perfections of art. One could read a good poem- or better,
write one.Art was what was truly permanent, therefore what truly mat-
tered. The rest was “but a spume that plays/Upon a ghostly
paradigm of things.”I am no longer able to think that way. That is because I now live
in my subject. My subject is my place in the world, and I live in
my place.There is a sense in which I no longer “go to work.” If I live in my
place, which is my subject, then I am “at” my work even when I
am not working. It is “my” work because I cannot escape it.If I live in my subject, then writing about it cannot “free” me of
it or “get it out of my system.” When I am finished writing, I can
only return to what I have been writing about.While I have been writing about it, time will have changed it.
Over longer stretches of time, I will change it. Ultimately, it will
be changed by what I write, inasmuch as I, who change my sub-
ject, am changed by what I write about.If I have damaged my subject, then I have damaged my art.
What aspired to be whole has met damage face to face, and has
come away wounded. And so it loses interest in both in the anes-
thetic and in the purely esthetic.It accepts the clarification of pain, and concerns itself with heal-
ing. It cultivates the scar that is the course of time and nature
over damage: the landmark and mindmark that is the notation
of a limit.To lose the scar of knowledge is to renew the wound.
An art that heals and protects its subject is a geography of scars.
IV
“You never know what is enough unless you know what is more
than enough.”I used to think of Blake’s sentence as a justification of youthful
excess. By now I know that it describes the peculiar condemna-
tion of our species. When the road of excess has reached the pal-
ace of wisdom it is a healed wound, a long scar.Culture preserves the map and the records of past journeys so
that no generation will permanently destroy the route.The more local and settled the culture, the better it stays put,
the less the damage. It is the foreigner whose road of excess leads to
a desert.Blake gives the just proportion or control in another proverb:
“No bird soars too high, if he soars with his own wings.” Only
when our acts are empowered with more than bodily strength
do we need to think of limits.It was no thought or word that called culture into being, but a
tool or a weapon. After the stone axe we needed song and story
to remember innocence, to record effect – and so to describe
the limits, to say what can be done without damage.The use only of our bodies for work or love or pleasure, or even
for combat, sets us free again in the wilderness, and we exult.But a man with a machine and inadequate culture – such as
‘Damage’ (1975), Wendell Berry
I was when I made my pond – is a pestilence. He shakes more
than he can hold.